ECLI:NL:HR:2009:BH6530

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03028
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over co-ouderschap en verblijfsregeling van minderjarige zoon tussen voormalige partners

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige zoon over de co-ouderschapregeling en de verblijfsregeling van het kind. De vader heeft op 25 juli 2006 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Utrecht, waarin hij verzocht om een regeling waarbij de opvoeding en verzorging van hun zoon in gelijke delen door beide ouders zou plaatsvinden. Hij stelde voor dat de zoon om de week bij de moeder en de andere week bij hem zou verblijven, en dat de zoon de helft van de schoolvakanties bij de moeder en de andere helft bij hem zou doorbrengen. De moeder heeft dit verzoek bestreden.

De rechtbank heeft na een mondelinge behandeling op 27 december 2006 beslist dat de vader recht heeft op omgang met de zoon, met een regeling van woensdagavond tot zaterdagavond en de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg. De moeder ging echter in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 15 april 2008 de beschikking van de rechtbank vernietigde en het verzoek van de vader afwees. Hierop heeft de vader cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft op 5 juni 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De raadsheren hebben geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gegeven zonder nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de beschikking van het gerechtshof in stand is gebleven.

Uitspraak

5 juni 2009
Eerste Kamer
08/03028
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.S. van Muijden.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 25 juli 2006 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat partijen in gelijke delen in de opvoeding en verzorging van hun minderjarige zoon [de zoon] voorzien, dat [de zoon] om de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader zal verblijven en dat [de zoon] de helft van de schoolvakanties bij de moeder en de andere helft bij de vader zal verblijven.
De moeder heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft, na een mondelinge behandeling waarin de vader heeft aangegeven ook akkoord te zullen gaan met een co-ouderschapregeling waarbij [de zoon] de ene helft van de week bij de moeder verblijft en de andere helft van de week bij de vader, bij beschikking van 27 december 2006 beslist dat de vader recht op omgang met [de zoon] heeft en wel van woensdagavond 18.00 uur tot zaterdagavond 18.30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg af te spreken.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 15 april 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Utrecht vernietigd en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vader afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 juni 2009.