17 maart 2009
Strafkamer
Nr. 08/00601
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2007, nummer 20/001994-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel beoogt er blijkens de toelichting over te klagen dat het Hof bij zijn oordeel dat sprake is van voorwaardelijke opzet een onjuiste maatstaf heeft aangelegd.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 24 november 2006 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een personenauto bestuurd
- terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven en
- terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol, zijnde een stof welke de rijvaardigheid kan beïnvloeden en
- met een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en - terwijl hij, verdachte, vlak daarvoor heeft getelefoneerd, en (daarbij) roekeloos heeft gereden en vervolgens die [slachtoffer 1] met die personenauto heeft aangereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
hij op 24 november 2006 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, een personenauto heeft bestuurd
- terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven en
- terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol, zijnde een stof welke de rijvaardigheid kan beïnvloeden en
- met een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en
- terwijl hij, verdachte, vlak daarvoor heeft getelefoneerd, en (daarbij) roekeloos heeft gereden en vervolgens die [slachtoffer 2] met die personenauto heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. Het bestreden arrest houdt als 's Hofs overweging ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende in:
"(...)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- Vast staat dat verdachte op 24 november 2006 als bestuurder van een grijze Peugeot 205 met kenteken [AA-00-BB] twee voetgangsters op de Hekellaan, gelegen binnen de bebouwde kom van 's Hertogenbosch, heeft aangereden, waarbij één voetgangster, te weten [slachtoffer 1], om het leven is gekomen en één voetgangster, te weten [slachtoffer 2], zwaar gewond is geraakt.
- Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij wist dat de Hekellaan een drukke weg is en dat zich normaliter op die weg naast andere verkeersdeelnemers tevens fietsers en voetgangers bevinden. Verdachte was er ook mee bekend dat zich op de plaats van het ongeval een oversteekplaats bevond. Verdachte heeft verklaard de twee voetgangsters in het geheel niet te hebben gezien en dat hij op het moment van het ongeval naar rechts dan wel naar achter keek.
- Verdachte was op 24 november 2006 niet in het bezit van een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte was voorafgaand aan het ongeval gezakt voor zijn theorie-examen en had slechts 4 rijlessen gehad. Verdachte is overigens nimmer in het bezit van een rijbewijs geweest.
- Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij door het gebruik van alcoholhoudende drank in aangeschoten toestand verkeerde en dat hij ook wist dat dit zijn rijvaardigheid negatief kon beïnvloeden.
- Volgens de inzittenden van de door verdachte bestuurde auto reed verdachte voor het ongeval "stoer/lomp", trok aan de handrem waarna hij rondjes draaide, reed met piepende banden, slipte en "steeg (zeg maar) op" toen hij kort voor het ongeval bij een stoplicht wegreed, "dus vol gas". De inzittenden hebben verdachte op zijn rijgedrag aangesproken en gewaarschuwd, waarop verdachte één van hen heeft toegevoegd: "Ik ben coureur, coureur."
- Ten tijde van het ongeval regende het licht, waardoor het wegdek ter plaatse nat was.
- Verdachte reed op het moment van het ongeval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, te weten met een snelheid van ten minste 63,66 kilometer per uur en heeft de twee voetgangsters met onverminderde snelheid aangereden.
- Verdachte heeft zeer kort voor het ongeval getelefoneerd en had op dat moment zijn mobiele telefoon in de hand.
Gezien het vorenstaande kan het hof niet anders dan vaststellen dat verdachte de geldende (gedrags)regels in het verkeer niet beheerst en kennelijk ook niet de moeite heeft willen nemen om die regels zich eigen te maken op de daarvoor geldende wijze, namelijk het behalen van het rijbewijs, alvorens een auto te besturen. Het hof merkt hierbij op dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 augustus 2007 ter zake van het rijden zonder rijbewijs al eerder een transactie heeft gehad. Ter zake van het rijden onder invloed heeft verdachte ook al eerder een transactie gehad en was hij bovendien voor een zelfde delict
- waarbij verdachte met zijn auto uit de bocht was gevlogen - vier dagen voor het ongeval, te weten op 20 november 2006, ook nog eens veroordeeld. Verdachte was dus gewaarschuwd, maar heeft zich niet laten weerhouden om wederom met alcoholhoudende drank op een auto te besturen. Zijn naar 's Hofs oordeel in de gegeven omstandigheden onmiskenbaar als roekeloos te bestempelen verkeersgedrag heeft voor de inzittenden aanleiding gegeven hem daarop aan te spreken en te waarschuwen. Ook dat heeft op verdachte geen enkele indruk gemaakt en hem er niet toegebracht zijn "macho-verkeersgedrag" te stoppen. Uit het voorgaande, een en ander bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af dat het verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewuste avond van 24 november 2006 rijdend in een auto op de Hekellaan te 's Hertogenbosch zwakke verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou veroorzaken, heeft aanvaard. Bevestiging daarvan kan ook worden gevonden in de omstandigheid, zoals daarvan uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij een klap had gehoord en vervolgens de voorruit van de auto naar binnen heeft zien komen en wist "iets" te hebben geraakt, en niets heeft ondernomen teneinde te bewerkstelligen dat aan eventuele slachtoffers hulp zou worden geboden.
Blijkens het door drs. M.H. Lomme, GZ-psycholoog, opgemaakte rapport d.d. 2 februari 2007 heeft verdachte een narcistische persoonlijkheidsstructuur die tot overschatting van zichzelf leidt en gecombineerd met zijn zwak begaafdheid het vermogen van verdachte om ten tijde van het ten laste gelegde tot een goede inschatting van de gevolgen van zijn gedrag te komen beperkte. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van het hof - anders dan van de zijde van de verdediging is betoogd - aan het vorenstaande niet af, nu uit het evengenoemde rapport blijkt dat verdachte slechts als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en hij, zoals hiervoor omschreven, gewaarschuwd was.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen welke tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, zoals in de bewezenverklaring is omschreven."
2.4. Het middel berust op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft in de in het middel aangevallen overweging als zijn, niet van een onjuiste rechtsopvatting blijkgevende en evenmin onbegrijpelijke oordeel tot uitdrukking gebracht dat de door de verdediging aangevoerde (in de toelichting op het middel vermelde) omstandigheden alsmede de omstandigheid dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, aan het aannemen van voorwaardelijk opzet niet in de weg staan.
2.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 maart 2009.