ECLI:NL:HR:2009:BH5768
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vrijspraak wegens onvoldoende wettig bewijs in alcoholgerelateerde overtreding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vrijspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het nuttigen van alcohol in een door de burgemeester aangewezen gebied. De vrijspraak was gebaseerd op de overweging dat de kennisgeving van de bekeuring niet voldeed aan de vereisten van artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof oordeelde dat de kennisgeving enkel het nummer van de verbalisant vermeldde, maar niet diens naam, wat volgens het Hof leidde tot onvoldoende wettig bewijs voor de tenlastelegging.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, omdat er geen nadere motivering werd gegeven voor de conclusie dat er niet voldoende wettig bewijs was. De Hoge Raad benadrukte dat artikel 153 Sv vereist dat een proces-verbaal door een opsporingsambtenaar persoonlijk en op ambtseed moet worden opgemaakt, gedagtekend en ondertekend. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele vereisten bij het opmaken van proces-verbaal en de noodzaak voor een duidelijke motivering van vrijspraken in strafzaken. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsgeldigheid van bewijsstukken in strafprocedures en de verantwoordelijkheden van opsporingsambtenaren.