ECLI:NL:HR:2009:BH5727
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig indienen van middelen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 07/11976, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak is aanhangig gemaakt tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 16 mei 2007 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 21/003074-06. De verdachte, geboren in 1964, had het beroep ingesteld, maar heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een schriftuur met middelen van cassatie tijdig door een raadsman moet worden ingediend. De Advocaat-Generaal, de heer Knigge, heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van cassatiemiddelen. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van de termijnen in het strafproces en de gevolgen van het niet tijdig indienen van middelen van cassatie.