ECLI:NL:HR:2009:BH5700
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.P. Stipdonk. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van drugshandel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft verzuimd om in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Dit betreft zowel de verklaringen van getuige [betrokkene 1] als de gemaakte kosten die in mindering zouden moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad concludeerde dat het verzuim van het Hof nietigheid tot gevolg heeft, zoals bepaald in artikel 359, achtste lid, Sv. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De zaak kwam voort uit een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 mei 2007, waarin de betrokkene werd veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de drugshandel. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van getuige [betrokkene 1] ongeloofwaardig waren en dat de gemaakte kosten niet correct waren meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het van de standpunten van de verdediging was afgeweken, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugverwijzing van de zaak.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijken van onderbouwde standpunten van de verdediging, vooral in zaken die betrekking hebben op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing van de Hoge Raad biedt een precedent voor toekomstige zaken waarin de motiveringsplicht van de rechter centraal staat.