ECLI:NL:HR:2009:BH5695

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10696 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van misslag in beoordeling van beslag onder klager ex art. 94 Sv

In deze zaak gaat het om een beklag over beslag dat is gelegd onder de klager op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Rechtbank te Amsterdam had op 22 juni 2007 een beschikking gegeven waarin het klaagschrift van de klager ongegrond werd verklaard. De klager, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Franken, heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 07/10696 B.

De Hoge Raad constateert dat de Rechtbank abusievelijk een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het klaagschrift. De Rechtbank had overwogen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het wederrechtelijk verkregen voordeel zou ontnemen, terwijl het beslag was gelegd met het oog op verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed. De Hoge Raad leest de bestreden beschikking met herstel van deze misslag, waardoor het middel van de klager feitelijk niet meer kan slagen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, waarmee de beschikking van de Rechtbank in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wettelijke maatstaven bij de beoordeling van beslagzaken en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de juridische termen die in de wet zijn vastgelegd. De beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren in raadkamer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

12 mei 2009
Strafkamer
Nr. S 07/10696 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 22 juni 2007, nummer RK 07/395, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend namens:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een voor beslag op grond van art. 94a Sv geldende maatstaf heeft gehanteerd terwijl het beslag op grond van art. 94 Sv is gelegd.
2.2. Het in het middel bedoelde klaagschrift behelst het volgende:
"Op 28 december 2006 is onder mijn cliënt, [klager], het motorrijtuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB] in beslag genomen. Hierbij maak ik namens cliënt bezwaar tegen voornoemde in beslagneming. Cliënt is binnen de termijn van de inverzekeringstelling heengezonden. Navraag bij de Politie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Amstelveen-Zuid, heeft uitgewezen dat de zaak nog niet is ingezonden naar het openbaar ministerie. Het spreekt voor zich dat bij de huidige stand van het onderzoek geen onomkeerbare stappen kunnen worden genomen met betrekking tot het inbeslaggenomen voertuig."
2.3. De bestreden beschikking houdt in:
"Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder beslagene inbeslaggenomen goed, te weten een personenauto van het merk Renault, type Twingo, voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Feiten
Uit de stukken is het volgende gebleken. Op 28 december 2006 is onder klager voornoemd goed inbeslaggenomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.).
Standpunten
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de auto aan klager. Het Openbaar Ministerie is voornemens klager te vervolgen ten aanzien van overtreding van de Opiumwet. Te zijner tijd zal in de strafzaak tegen klager de verbeurdverklaring worden geëist. In dit stadium van het onderzoek weegt het onderzoeksbelang zwaarder dan het persoonlijk belang van klager bij opheffing van het beslag. Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van art. 94 Sv. kunnen voorwerpen in beslag worden genomen met het oog op de waarheidsvinding of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aan te tonen, dan wel omdat zij in aanmerking komen voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het wederrechtelijk verkregen voordeel zal ontnemen. Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.4. De Rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat het beklag is gericht tegen een onder de klager op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. In aanmerking genomen dat blijkens het van het onderzoek van de raadkamer opgemaakte proces-verbaal de Officier van Justitie heeft verklaard dat in de strafzaak tegen de klager de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp zal worden gevorderd, heeft de Rechtbank kennelijk abusievelijk overwogen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "het wederrechtelijk verkregen voordeel zal ontnemen", in plaats van "het voorwerp zal verbeurdverklaren". De Hoge Raad leest de bestreden beschikking met herstel van die misslag. Daarmee is aan het middel de feitelijke grondslag komen te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009.