ECLI:NL:HR:2009:BH5281
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2009 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De aanvrager, die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, was tijdens de herzieningsprocedure overleden. Zijn raadsman, mr. A.J.M. Mohrmann, werd benoemd tot bijzondere vertegenwoordiger. De herzieningsaanvraag was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling, hetgeen volgens de aanvrager zou kunnen leiden tot een vrijspraak als de rechter op de hoogte was geweest van deze verwisseling.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Procureur-Generaal, Fokkens, gevolgd, die stelde dat de aanvrage tot herziening moest worden afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele verklaring van de broer van de aanvrager, dat zij zich had uitgegeven voor de aanvrager, onvoldoende was voor een ernstig vermoeden dat de rechter anders had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de gestelde omstandigheden niet voldeden aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor werd de herzieningsaanvraag ongegrond verklaard en afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van substantiële bewijsvoering in herzieningsprocedures en de strikte eisen die worden gesteld aan de gronden voor herziening in het strafrecht. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.