ECLI:NL:HR:2009:BH5247

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01846 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Haarlem. De aanvraagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. O.M. Karam, stelde dat er sprake was van een persoonsverwisseling, wat een grond voor herziening is volgens artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had de aanvraagster veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met een gevangenisstraf van vijftien maanden en verbeurdverklaring van goederen. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere veroordeling niet op de juiste persoon was gebaseerd. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis is opgeschort. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die de gegrondheid van de herzieningsaanvraag ondersteunde, speelde een cruciale rol in deze beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat de eerdere veroordeling ten onrechte op naam van de aanvraagster was gesteld, en dat de Rechtbank, indien zij op de hoogte was geweest van de relevante feiten, niet tot veroordeling zou zijn gekomen. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken en de mogelijkheid tot herziening wanneer er nieuwe feiten aan het licht komen die de veroordeling in twijfel trekken.

Uitspraak

12 mei 2009
Strafkamer
Nr. 08/01846 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Haarlem van 20 april 2007, nummer 15/501502-06 en 15/500373-06 (TUL), ingediend door mr. O.M. Karam, advocaat te Amsterdam, namens
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest en met verbeurdverklaring zoals in het vonnis omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en primair de tenaamstelling van het vonnis van de Rechtbank van 20 april 2007 en van het arrest van het Hof van 23 oktober 2007 aldus zal wijzigen dat daarin als verdachte wordt genoemd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], subsidiair dat de Hoge Raad de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 12 vermelde gegegevens, met inbegrip van de resultaten van het nader verrichte onderzoek, geven steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvraagster is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken (vgl. HR 19 juni 2007, LJN BA0427). Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Rechtbank, als zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvraagster zou zijn gekomen. De aanvrage is dus gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 20 april 2007;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 mei 2009.