3.3. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen, in dit geval cocaïne, in zijn bagage. De raadsman van verdachte heeft in navolging hiervan betoogd dat het mogelijk is dat het pakket met de verdovende middelen pas na het inchecken van de koffers op het vliegveld in Paramaribo aan de koffer is bevestigd. Volgens de raadsman is dus noch van opzet, voorwaardelijk opzet daaronder begrepen, noch van enige schuld van de verdachte sprake, zodat deze zal mogen worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en zal moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof stelt voorop dat op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn echtgenote op de ochtend van hun vertrek naar Nederland, naast de twee speciaal voor hun reis naar Nederland gekochte koffers, nog een koffer hebben gekregen van een derde om de overige bagage voor hun reis in te verpakken. Zij hebben, naar eigen zeggen, deze koffer samen bekeken, van binnen schoongemaakt, ingepakt en vervolgens meegenomen naar het vliegveld in Paramaribo en aldaar, samen met de andere twee koffers, ingecheckt. De koffers zijn al die tijd onder hun toezicht gebleven. Bij aankomst in Nederland is bij de douanecontrole gebleken dat tussen de trekstangen van de van de kennis ontvangen koffer bijna twee kilo cocaïne was verstopt.
De stelling van de raadsman van de verdachte dat een ander, buiten medeweten van de verdachte of diens vrouw, tussen het inchecken van de koffers op de luchthaven van Paramaribo en de aankomst op de luchthaven Schiphol het pakket met de cocaïne tussen de trekstangen van de van de kennis ontvangen koffer zou hebben gestopt, is een suggestie en niet meer dan dat. Feiten of omstandigheden die een begin van aannemelijkheid voor deze stelling zouden kunnen vormen zijn niet gesteld, noch anderszins aannemelijk geworden.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben, naar eigen zeggen, van een kennis een koffer kunnen lenen voor hun reis naar Nederland. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze koffer niet zorgvuldig genoeg onderzocht, terwijl, met het oog op de reisbestemming, zodanig onderzoek ten aanzien van een geleende koffer wel geboden was. Het hof tekent daarbij aan dat ook verdachte en zijn medeverdachte ervan op de hoogte waren dat verdovende middelen, in bagage en dus ook koffers verborgen, vanuit Suriname naar Nederland plegen te worden gesmokkeld.
Bij deze stand van zaken acht het hof verdachte en diens medeverdachte schuldig aan de subsidiair tenlastegelegde - niet opzettelijke - invoer in Nederland van de aangetroffen cocaïne.
Zoals hiervoor door het hof is overwogen hebben verdachte en diens medeverdachte niet voldaan aan de op hen rustende zorg voor een grondig en gedegen onderzoek aan en in de geleende koffer, kan niet gezegd worden dat alle schuld aan het subsidiair tenlastegelegde heeft ontbroken. Het beroep op afwezigheid van alle schuld en het daarmee samenhangende verzoek tot ontslag van alle rechtsvervolging stuit hierop af."