ECLI:NL:HR:2009:BH4085

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43388
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van naheffingsaanslag kapitaalsbelasting na wijziging van vennootschapsvorm

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting die was opgelegd aan de commanditaire vennootschap X C.V. te Z. De naheffingsaanslag was het gevolg van een wijziging in de statuten van de vennootschap, waarbij de vennootschap van een besloten naar een open commanditaire vennootschap was omgezet. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd na bezwaar, maar het Hof had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de wijziging van de vennootschapsvorm niet kan worden aangemerkt als het bijeenbrengen van kapitaal in de zin van artikel 32, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De Raad stelde vast dat de omzetting van een besloten commanditaire vennootschap naar een open commanditaire vennootschap geen belastbaar feit voor de kapitaalsbelasting oplevert, omdat de vennootschap als besloten commanditaire vennootschap geen rechtspersoon was in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft de Minister van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, evenals de Inspecteur voor de kosten van het geding voor het Hof. Dit arrest bevestigt dat de wijziging van de vennootschapsvorm in dit geval niet onderhevig is aan kapitaalsbelasting, in overeenstemming met Europese richtlijnen.

Uitspraak

nr. 43.388
27 februari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X C.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2006, nr. 04/01753, betreffende een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende is een commanditaire vennootschap. Per 1 oktober 2001 is de overeenkomst van commanditaire vennootschap gewijzigd in de zin dat voor toetreding en vervanging van vennoten, overdracht van het commanditaire kapitaal en wijziging van zeggenschap niet langer de toestemming van alle vennoten, maar slechts de toestemming van twee derde van alle vennoten is vereist. Tussen partijen is - terecht - niet in geschil dat belanghebbende met ingang van 1 oktober 2001 is aan te merken als een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 2, lid 3, aanhef en letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat gelet op de bepalingen van Richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969 en de in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak aangehaalde geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op belastingen van rechtsverkeer de wijziging van belanghebbendes statuten per 1 oktober 2001 dient te worden aangemerkt als het bijeenbrengen van in aandelen verdeeld kapitaal in de zin van artikel 32, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (tekst 2001; hierna: WBR).
3.3. Voor zover het middel dit oordeel bestrijdt, slaagt het. Een contractswijziging waarbij een besloten commanditaire vennootschap wordt 'omgezet' in een open commanditaire vennootschap is niet een vorm van bijeenbrengen van kapitaal. Nu het bepaalde in artikel 34, aanhef en letter a, WBR hier toepassing mist wegens het feit dat belanghebbende als besloten commanditaire vennootschap geen rechtspersoon was als bedoeld in artikel 2:18 BW, ontbreekt in het onderhavige geval een belastbaar feit voor de kapitaalsbelasting. Het in dit geval niet heffen van kapitaalsbelasting strookt met Richtlijn 69/335/EEG, zoals gewijzigd door Richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, (hierna: de Richtlijn), nu de Richtlijn de lidstaten niet ertoe verplicht de omzetting van een vennootschap in een andere rechtsvorm dan die van een kapitaalvennootschap in de zin van artikel 3 van de Richtlijn - belanghebbende is niet een zodanige vennootschap - aan kapitaalrecht te onderwerpen.
3.4. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 695,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2009.