ECLI:NL:HR:2009:BH4042

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van octrooigemachtigde en uitvoerbaarverklaring bij voorraad

In deze zaak gaat het om een beroepsaansprakelijkheidskwestie van een octrooigemachtigde. [A] c.s. hebben [B] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij vorderden dat [B] c.s. hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 juli 2002 en een eindvonnis van 8 oktober 2003 geoordeeld dat [B] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die [A] c.s. hebben geleden. [B] c.s. hebben tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een eindarrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage op 29 mei 2008. In dit arrest werd het vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2003 vernietigd en werd [B] c.s. veroordeeld tot betaling van een lager bedrag aan [A].

[A] heeft cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het hof, terwijl [B] c.s. incidenteel cassatieberoep hebben ingesteld en tevens uitvoerbaarverklaring bij voorraad hebben gevorderd. De Hoge Raad heeft de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen, waarbij het belang van [B] c.s. bij toewijzing van de vordering werd erkend, gezien het restitutierisico dat [A] c.s. niet had bestreden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [B] c.s. uitviel, en heeft de kosten van het incident gecompenseerd.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in beroepsaansprakelijkheidszaken, vooral wanneer het gaat om de uitvoerbaarheid van vonnissen en de risico's van restitutie. De zaak benadrukt ook de verantwoordelijkheden van octrooigemachtigden en de gevolgen van beroepsfouten in het octrooirecht.

Uitspraak

29 mei 2009
Eerste Kamer
08/03418
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incident,
advocaat: aanvankelijk mr. C.J.J.C. van Nispen, thans mr. R.A.A. Duk
t e g e n
1. [B1],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [D],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. TRANSLATECH VERTAALBUREAU B.V.,
gevestigd te Breda,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incident,
advocaten: mrs. D. Rijpma en R.L. Bakels.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [A] en [B] c.s., en verweerder onder 1 als [B1].
1. Het geding in feitelijke instanties
[A], [betrokkene 1] en Inter-Raps B.V. (hierna gezamenlijk: [A] c.s.) hebben bij exploten van 1, 2 en 3 augustus 2000 [B] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd dat [B] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [A] c.s. van een bedrag van ƒ 21.994,--, alsmede van een bedrag van ƒ 3.300.000,--, met rente en kosten.
[B] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
Na een tussenvonnis van 24 juli 2002 en verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 8 oktober 2003 [betrokkene 1] en Inter-Raps B.V. niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en [B] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [A] van een bedrag van € 660.710,35, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tegen beide vonnissen van de rechtbank hebben [B] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [A] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na tussenarresten van 18 mei 2006 en 12 juli 2007 heeft het hof bij eindarrest van 29 mei 2008 in het principale beroep het vonnis van de rechtbank van 24 juli 2002 bekrachtigd, het vonnis van 8 oktober 2003 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [B] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [A] van een bedrag van € 6.223,60, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft voorts het meer of anders gevorderde afgewezen en [A] veroordeeld tot terugbetaling aan [B] c.s. van hetgeen krachtens het eindvonnis van 8 oktober 2003 meer is betaald dan het in zijn eindarrest toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft het incidentele beroep verworpen.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel de tussenarresten als het eindarrest van het hof heeft [A] beroep in cassatie ingesteld. [B] c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld en bij incidentele conclusie de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van 29 mei 2008 gevorderd. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord met incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[A] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 Bij de beoordeling van de incidentele vordering kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) [A] heeft in de hoofdzaak gevorderd dat [B] c.s. zullen worden veroordeeld tot schadevergoeding op de grond dat [B] c.s. een beroepsfout hebben gemaakt bij het aanvragen van een Nederlands octrooi ten behoeve van [A].
(ii) De rechtbank heeft bij eindvonnis van 8 oktober 2003 de vordering toegewezen en [B] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [A] van een bedrag van € 660.710,35, te vermeerderen met de wettelijke rente.
(iii) Het hof heeft in zijn eindarrest van 29 mei 2008, voor zover thans van belang, het vonnis van 8 oktober 2003 vernietigd en [B] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van - in hoofdsom - € 6.223,60. Het hof heeft voorts [A] veroordeeld tot terugbetaling aan [B] c.s. van hetgeen krachtens het vonnis van 8 oktober 2003 meer is betaald dan het in het eindarrest van het hof toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
(iv) Tegen (onder meer) dit eindarrest is door [A] principaal cassatieberoep ingesteld en door [B] c.s. incidenteel cassatieberoep.
3.2.1 [B] c.s. hebben in dit incident aangevoerd dat zij belang erbij hebben dat de Hoge Raad de in het eindarrest van het hof vervatte veroordeling tot terugbetaling alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Zij hebben daartoe gesteld dat het bij de in dat arrest uitgesproken terugbetalingsverplichting gaat om een bedrag van € 1.374.208,60, berekend tot het moment van het instellen van de incidentele vordering, en dat een restitutierisico bestaat, nu uit de (door [B] c.s. bij de incidentele conclusie overgelegde) jaarrekening van [A] over het boekjaar 2005 blijkt dat [A] dat jaar heeft afgesloten met een verlies van € 1.077.143,-- en een negatief eigen vermogen van € 179.870,--. Volgens [B] c.s. behoeft [A] van haar kant niet te vrezen voor een incassorisico wanneer de veroordeling tot terugbetaling zou worden vernietigd, omdat [B] c.s. in dat geval aanspraak kunnen maken op dekking onder hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
3.2.2 [A] heeft aangevoerd dat haar belang bij afwijzing van de incidentele vordering groter is dan het belang van [B] c.s. bij toewijzing. Haar betoog komt erop neer dat de dekking onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van [B] c.s. gelimiteerd zal zijn tot een bedrag van enkele miljoenen, terwijl zij, [A], waarschijnlijk een aanmerkelijk groter bedrag van [B] c.s. te vorderen zal krijgen. Het hof heeft immers in een andere zaak tussen partijen inmiddels vastgesteld dat [B] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van een door [B1] gemaakte fout bij het indienen van een aanvraag voor een octrooi in de Verenigde Staten. Het schadebedrag in die zaak zal waarschijnlijk, aldus [A], zeven tot tien miljoen US$ dollar belopen, en bij de meest conservatieve berekening ten minste vijf miljoen US$ dollar.
3.3 [B] c.s. hebben voldoende belang bij toewijzing van hun incidentele vordering. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat [B] c.s. hebben aangevoerd dat er een restitutierisico bestaat en dat [A] dit niet heeft bestreden.
Het door [A] gestelde belang om de reeds door [B] c.s. betaalde geldsom onder zich te houden omdat zij uit hoofde van een veroordeling in een andere zaak mogelijk een bedrag van [B] c.s. te vorderen zal krijgen dat de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van [B] c.s. te boven gaat, kan niet worden aangemerkt als een zwaarder wegend belang, reeds omdat [A] haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft toegelicht.
3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat de incidentele vordering voor toewijzing vatbaar is. De Hoge Raad vindt in de omstandigheid dat [B] c.s. eerst in het geding in cassatie uitvoerbaarverklaring bij voorraad hebben gevorderd, aanleiding de op het incident gevallen kosten te compenseren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2008 uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het betreft de daarin uitgesproken veroordeling van [A] tot terugbetaling aan [B] c.s. van hetgeen krachtens het eindvonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 oktober 2003 meer is betaald dan het in het dictum van het eindarrest van het gerechtshof toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van die betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 mei 2009.