ECLI:NL:HR:2009:BH3342
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de gevolgen van nietigverklaring van de dagvaarding in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1966 geboren is en woonachtig is in [woonplaats]. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin de rechtbank eerder de dagvaarding met betrekking tot een bepaald feit nietig had verklaard. De verdediging stelde dat deze nietigverklaring gelijkgesteld moest worden aan een vrijspraak, wat volgens de uitspraak van het EHRM in de zaak Geerings tegen Nederland mogelijk zou zijn. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze opvatting geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad bevestigde dat de nietigverklaring van de dagvaarding niet betekent dat de tenlastegelegde feiten niet kunnen worden betrokken bij de beslissing over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en verlaagde dit bedrag naar € 1.160.000,-. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting. Uiteindelijk werd het beroep voor het overige verworpen, en de Hoge Raad deed uitspraak zonder dat de middelen tot cassatie konden leiden.