ECLI:NL:HR:2009:BH3189

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11165
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over meerwerk en tegenstrijdigheid in arresten met betrekking tot aanneming van werk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] met betrekking tot meerwerk in de zin van artikel 10 lid 1 van de Metaalunievoorwaarden. De zaak begon toen [verweerster] op 17 juli 1996 [eiseres] dagvaardde voor de rechtbank te Middelburg, waarbij zij een bedrag van ƒ 272.999,89 vorderde uit hoofde van meerwerk, buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. De rechtbank oordeelde in haar eindvonnis van 10 mei 2000 dat [eiseres] dit bedrag moest betalen, maar [eiseres] ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank in zijn eindarrest van 19 april 2007 en veroordeelde [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 118.004,17, vermeerderd met contractuele rente.

De Hoge Raad heeft in deze cassatieprocedure de vraag behandeld of er een tegenstrijdigheid bestond tussen passages uit eerdere arresten van het hof. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van [eiseres] niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat [eiseres] haar verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de eerdere oordelen van het hof niet in strijd waren met elkaar. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 3.611,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

24 april 2009
Eerste Kamer
07/11165
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 17 juli 1996 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en na eisvermindering gevorderd, kort gezegd, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 272.999,89 uit hoofde van meerwerk, buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente tot 20 juli 1996, te vermeerderen met de na 29 juli 1996 verschenen contractuele rente.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen te hebben gelast en bij tussenvonnis van 17 juni 1998 te hebben bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden uitgevoerd waartoe een deskundige is benoemd, bij eindvonnis van 10 mei 2000 [eiseres] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 272.999,89, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% over ƒ 307.726,89 over de periode van 29 juli 1996 tot 13 mei 1998 en de contractuele rente van 10% over ƒ 272.999,89 vanaf 13 mei 1998 tot aan de dag van algehele voldoening.
Tegen de vonnissen van 17 juni 1998 en 10 mei 2000 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een comparitie van partijen te hebben gelast en nadat een nieuw deskundigenrapport was uitgebracht, heeft het hof bij tussenarrest van 18 mei 2006 [verweerster] tot bewijsvoering toegelaten.
Bij eindarrest van 19 april 2007 heeft het hof, na een getuige te hebben gehoord, het vonnis van de rechtbank van 10 mei 2000 vernietigd ten aanzien van de in het dictum vermelde geldbedragen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 118.004,17, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% over € 133.762,60 over de periode van 29 juli 1996 tot 13 mei 1998 en de contractuele rente van 10% over € 118.004,17 vanaf 13 mei 1998 tot aan de dag van algehele voldoening, en het vonnis voor het overige bekrachtigd, evenals het vonnis van 17 juni 1998.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Hoge Raad ziet aanleiding eerst onderdeel 1b van het middel te behandelen. Dit betoogt dat een tegenstrijdigheid bestaat tussen rov. 7 van het tussenarrest van 8 april 2004 en rov. 10 van het tussenarrest van 18 mei 2006. In eerstgenoemde overweging heeft het hof onder meer geoordeeld:
"[Eiseres] heeft haar verweer dat een deel van het in rekening gebrachte meerwerk herstel van fouten in het tekenwerk en aanvankelijk niet goed uitgevoerde bouwdelen betreft, voldoende gemotiveerd."
Laatstgenoemde overweging bevat onder meer de volgende passage:
"De deskundige kan dus niets bijdragen aan de vaststelling van de juistheid van het verweer van [eiseres] (laatste tussenarrest onder 7) dat een deel van het in rekening gebrachte meerwerk herstel van fouten in het tekenwerk en aanvankelijk niet goed uitgevoerde bouwdelen betreft. Nu [eiseres] dit verweer ook thans wederom onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan het verweer voorbijgegaan."
3.2 In deze beide overwegingen ging het om de vraag of, en zo ja in hoeverre, de door [verweerster] aan [eiseres] in rekening gebrachte bedragen, meerwerk waren in de zin van art. 10 lid 1 van de toepasselijke Metaalunievoorwaarden.
3.3 Nadat het hof in het eerstgenoemde tussenarrest de ook door de rechtbank al als deskundige benoemde prof. ir. Bijlaard als deskundige had benoemd teneinde aan de hand van een aantal in het arrest geformuleerde vragen opheldering te verkrijgen over de hiervoor in 3.2 omschreven kwestie, heeft de deskundige een aanvullend onderzoek ingesteld en een rapport opgemaakt, dat op 21 februari 2005 ter griffie van het hof is gedeponeerd. Zoals blijkt uit de door [verweerster] bij memorie na deskundigenbericht in het geding gebrachte producties en uit het deskundigenbericht zelf, heeft de deskundige per e-mail op 6 december 2004 aan partijen zijn concept-rapportage toegestuurd en hen uitgenodigd dit concept op zijn kantoor te bespreken. De advocaat van [eiseres] heeft echter bij brief van 9 december 2004 aan de deskundige laten weten dat het concept-rapport niet een geheel nieuw deskundigenonderzoek is, nog los van het gegeven dat het niet of nauwelijks naar de eisen der wet met redenen is omkleed, zodat bespreking van het concept niet zinvol lijkt. Daarop heeft de advocaat van [verweerster] de advocaat van [eiseres] opgeroepen toch met zijn cliënt aan de door de deskundige voorgestelde bespreking deel te nemen, hetgeen laatstgenoemde heeft geweigerd. Om die reden heeft deze bespreking geen doorgang gevonden, maar heeft de deskundige zijn rapport uitgebracht zonder (verder) overleg met partijen. Dit rapport bevat onder meer de volgende passage:
"Uit de stukken (tekeningen) is niet te achterhalen of de wijzigingen fouten van [verweerster], resp. haar tekenbureau betreffen of dat het door de opgedragen wijzigingen komt. Als niet expliciet door [eiseres] wordt aangegeven welk tekenwerk, opgevoerd als meerwerk, eigenlijk fouten van [verweerster] betreffen en [verweerster] vervolgens de gelegenheid krijgt om daar weerwoord op te geven, is het voor mij niet mogelijk om dit uit de stukken te halen. Men heeft bewust afgezien van een strikt volgen van een meerwerk-procedure volgens de Metaalunievoorwaarden. Daarvoor in de plaats is een "korte-lijntjes"-methode gehanteerd. Het gaat dan niet aan om achteraf het teken-meerwerk als fouten van [verweerster] af te doen."
3.4 In haar memorie na deskundigenbericht heeft [verweerster] onder 20 onder meer aangevoerd dat zij inmiddels ter griffie een, al eerder aan de deskundige ter beschikking gestelde, ordnermap heeft gedeponeerd waarin zich nadere specificaties van het gestelde meerwerk bevinden.
Vervolgens wordt opgemerkt:
"Nu [eiseres] stelt dat (een deel van) het extra werk is terug te voeren op eigen schuld van [verweerster] en [verweerster] ten stelligste ontkent dat er sprake is van enige fout van haar (of haar onderaannemer), had [eiseres] dit eigen-schuld-verweer op z'n minst enigszins "handen en voeten moeten geven" door aan te geven welke fouten dan zouden zijn gemaakt. Dat is niet gebeurd, ondanks het feit dat [verweerster] oprecht meermalen aan [eiseres] heeft gevraagd aan te geven op welke fouten [eiseres] nu het oog had. Dan had [verweerster] dat verwijt ook kunnen onderzoeken en gemotiveerd kunnen weerleggen. Alhoewel de processtukken van [eiseres] uitgebreid zijn, heeft zij in eerste aanleg noch in appèl (in de Memorie van Grieven) helemaal nergens concreet aangegeven welk deel van het meerwerk nu terug te voeren is op eigen fouten van [verweerster]. Het blijft bij een blote en verder ongefundeerde stelling, die telkens weer (zij het in andere woorden) wordt herhaald. Het telkens herhalen van een argument maakt het echter niet krachtiger. Door na te laten aan te geven om welke fouten van [verweerster] het zou gaan, heeft [verweerster] geen idee waar [eiseres] het over heeft en kan/kon [verweerster] zich niet alleen niet tegen die stelling verdedigen maar ook - nog belangrijker - kon ook de deskundige niet toekomen aan de toetsing c.q. beoordeling van die stelling van [eiseres]. Deze stelling van [eiseres] kan dus gepasseerd worden."
3.5 In haar memorie van antwoord na deskundigenbericht is [eiseres] niet op die passage ingegaan. Evenmin heeft zij alsnog specifiek vermeld welke van de door [verweerster] wegens meerwerk ingediende facturen, herstel van door [verweerster] zelf of haar tekenaar gemaakte fouten in het tekenwerk betroffen, of aanvankelijk niet goed uitgevoerde bouwdelen. Ook in haar nadien nog genomen antwoordakte van 22 december 2005 heeft zij dit nagelaten.
3.6 In dit licht is geen andere conclusie mogelijk dan dat de hiervoor in 3.1 vermelde passage uit rov. 10 van het tussenarrest van 18 mei 2006 een kennelijke, en ook voor partijen kenbare, verschrijving bevat. Waar het hof overwoog dat "[Eiseres] dit verweer ook thans wederom onvoldoende heeft onderbouwd" heeft het klaarblijkelijk bedoeld dat [eiseres] dit verweer, dat aanvankelijk nog voldoende was gemotiveerd, inmiddels onvoldoende heeft onderbouwd onder het in het licht van de door [verweerster] nader in het geding gebrachte bescheiden, het aanvullend deskundigenrapport en het daarover gevoerde partijdebat nadere toelichting behoefde, die [eiseres] evenwel heeft nagelaten te geven.
3.7 Het onderdeel faalt dus.
3.8 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 3.611,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 april 2009.