ECLI:NL:HR:2009:BH3187
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 14 maart 2000 verweerder, wonende te [woonplaats], gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, schadevergoeding en medewerking aan de verdeling van het vermogen van een vennootschap. Verweerder heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd dat bepaalde activa van de gemeenschap verdeeld worden en dat eiser aansprakelijk is voor schade door een onterecht gelegd beslag. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 1 augustus 2001 eiser tot bewijs toegelaten en in een eindvonnis van 7 januari 2004 de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie deels toegewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar verweerder voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 21 februari 2006 een comparitie van partijen gelast. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen verweerder. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het cassatieberoep tegen een tussenarrest niet mogelijk is zonder een eindarrest. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot.