ECLI:NL:HR:2009:BH3187

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/153HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 14 maart 2000 verweerder, wonende te [woonplaats], gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, schadevergoeding en medewerking aan de verdeling van het vermogen van een vennootschap. Verweerder heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd dat bepaalde activa van de gemeenschap verdeeld worden en dat eiser aansprakelijk is voor schade door een onterecht gelegd beslag. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 1 augustus 2001 eiser tot bewijs toegelaten en in een eindvonnis van 7 januari 2004 de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie deels toegewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar verweerder voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 21 februari 2006 een comparitie van partijen gelast. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen verweerder. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het cassatieberoep tegen een tussenarrest niet mogelijk is zonder een eindarrest. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot.

Uitspraak

17 april 2009
Eerste Kamer
Nr. C06/153HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Müller,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 14 maart 2000 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en, na vermeerdering van eis, gevorderd,
(i) voor recht te verklaren dat [verweerder] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld waardoor [eiser] schade heeft geleden;
(ii) [Verweerder] te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van deze onrechtmatige gedragingen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(iii) [Verweerder] te veroordelen medewerking te verlenen aan de verdeling ten overstaan van een notaris van het vermogen van de tussen partijen bestaan hebbende vennootschap, te vermeerderen met rente en kosten.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden en, in reconventie, kort gezegd, de verdeling van bepaalde activa van de gemeenschap gevorderd alsmede een verklaring voor recht dat het op 29 februari 2000 gelegde beslag op een aan [verweerder] toebehorende onroerende zaak ten onrechte is gelegd en dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerder] ten gevolge van dat beslag ontstane schade, nader op te maken bij staat.
Na een tussenvonnis van 1 augustus 2001, waarbij [eiser] tot bewijs is toegelaten, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 7 januari 2004 de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie (deels) toegewezen.
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 21 februari 2006 heeft het hof, alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen gelast.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 Het bestreden arrest van het hof is een tussen-arrest. Het hof heeft immers niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt.
3.2 Volgens art. 401a lid 2 Rv. kan beroep in cassatie van een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, nu het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.
3.3 [Eiser] kan mitsdien in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 17 april 2009.