ECLI:NL:HR:2009:BH3181
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Uitlevering ontoelaatbaar wegens verjaring van de straf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van de Rechtbank te Maastricht. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een persoon aan de autoriteiten van Macedonië. De opgeëiste persoon was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Limburg-Zuid' te Sittard en was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden door de Rechtbank te Kumanovo op 5 september 2002. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar was, omdat de straf door verjaring niet meer ten uitvoer kon worden gelegd. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 10 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, dat stelt dat uitlevering niet toegestaan is indien het recht tot strafvervolging of de straf is verjaard volgens de wet van de verzoekende of de aangezochte partij.
De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en primair tot ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de straf die aan de opgeëiste persoon was opgelegd, als gevolg van verjaring niet meer ten uitvoer kon worden gelegd, wat leidde tot de beslissing dat de uitlevering ontoelaatbaar was.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de verjaring in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor uitleveringsverzoeken. De beslissing is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van uitlevering in het kader van verjaring verduidelijkt en de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon waarborgt.