ECLI:NL:HR:2009:BH2792
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961, was ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De advocaat van de verdachte, mr. A.P. Visser, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft gevolgen voor de opgelegde gevangenisstraf van tien jaren, die door de Hoge Raad wordt verminderd naar negen jaren en tien maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen. De middelen die zijn ingediend kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat er geen andere gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken op 7 april 2009.