ECLI:NL:HR:2009:BH2787

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht over meineed van getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1984 en wonende te [woonplaats], was beschuldigd van meineed tijdens een getuigenverhoor in een strafzaak tegen [betrokkene 1]. De verdachte had op 5 oktober 2005, nadat hij de eed had afgelegd, valselijk verklaard dat hij niet kon zien of hij op een foto stond. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat de gebezigde bewijsmiddelen niet konden ondersteunen dat hij als getuige de eed had afgelegd, terecht was voorgesteld. De bewezenverklaring van de meineed steunde op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf en proces-verbaal van de politie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden en geen nadere motivering vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van de waarheidsgetrouwe verklaring van getuigen onder ede en de gevolgen van meineed in het strafrecht.

Uitspraak

7 april 2009
Strafkamer
nr. S 07/12917
EC/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juni 2007, nummer 21/001205-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], bijgenaamd [...], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. Th.J. Kelder en mr. J.M. Sjöcrona, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van hetgeen als feit 15 is bewezenverklaard.
3.2. Aan de verdachte is onder parketnummer 05-720442-05, dat door het Hof als feit 15 is genummerd, tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 5 oktober 2005 te Arnhem ter terechtzitting van de meervoudige kamer als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "U toont mij de foto op pagina 687 van het dossier: "Ik kan niet zien of ik dat ben"."
3.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 5 oktober 2005 te Arnhem ter terechtzitting van de meervoudige kamer als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "U toont mij de foto op pagina 687 van het dossier: "Ik kan niet zien of ik dat ben"."
3.4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Er werden meerdere bussen per week gestript. Ik haalde in het begin de kentekens van de bedrijfsbussen. De aan mij tenlastegelegde feiten 2 tot en met 13 kloppen wel. Ik beken dat ik ter terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Arnhem op 5 oktober 2005 meineed heb gepleegd. Ik herkende mij wel op die foto. Op de zitting sprak ik de waarheid niet, later bij de politie wel."
b. een proces-verbaal van meineed van 5 oktober 2005, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [verdachte] bijgenaamd [...]:
"U toont mij de foto op pagina 687 van het dossier. Ik kan niet zien of ik dat ben."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"De rechter vroeg mij of ik die persoon op de foto was met het blauwe petje. Ik heb tegen de rechter verklaard dat ik niet wist wie dat was. Echter wist ik wel wie dat was, namelijk ikzelf. Ik heb op de vraag van de rechter niet het juiste antwoord gegeven."
3.5. De bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte "als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen" kan niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het door het Hof als 15 genummerde tenlastegelegde feit en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 april 2009.