ECLI:NL:HR:2009:BH2429

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02645 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Kiliç-Sahin, had verzocht om herziening van een vonnis waarbij hij was veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, wegens het medeplegen van het in bezit hebben van een valse waardekaart. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager niet volstond met het aanvoeren van een novum, maar dat hij tot op zekere hoogte aannemelijk moest maken dat de eerder oordelende rechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen indien hij op de hoogte was geweest van de nieuwe informatie. De Hoge Raad benadrukte dat de aanvrager bewijsstukken moest overleggen die de beweringen konden staven, en dat de enkele verklaring van een getuige niet voldeed aan de eisen van artikel 459 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrage tot herziening werd uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanvrager niet had voldaan aan de vereisten voor herziening zoals gesteld in de wet.

Uitspraak

10 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/02645 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 7 juli 2006, nummer 05/910261-05, ingediend door mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" en 2. "in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig art. 27 Wetboek van Strafrecht.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage niet-ontvankelijk zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
4.3. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de Hoge Raad daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. Het is de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak of enige andere hiervoor onder 4.1 bedoelde beslissing zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvrage naar voren is gebracht (vgl. HR 18 maart 2008, LJN BA1024, rov. 6.6).
4.4. Art. 459 Sv strekt ertoe dat de Hoge Raad zich aan de hand van de opgegeven bewijsmiddelen een oordeel kan vormen over de vraag of de beweringen van de aanvrager juist zijn en of die beweringen het in art. 457 Sv bedoelde ernstige vermoeden kunnen wekken.
Dat vereist in de regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken.
4.5. Gelet op een en ander kan de enkele door de aanvrager gedane bewering dat de in de aanvrage met naam, geboortedatum en adres aangeduide getuige bereid is te verklaren dat hij degene is die destijds is aangehouden voor de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld, niet gelden als "een opgave van de bewijsmiddelen" als bedoeld in art. 459 Sv. Daarbij verdient nog aantekening dat de - door een advocaat ingediende - aanvrage niet inhoudt dat en waarom van de genoemde getuige geen schriftelijke verklaring kon worden overgelegd.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 februari 2009.