ECLI:NL:HR:2009:BH2408

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03426 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Rechtbank te Almelo met betrekking tot valse verklaring onder ede

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Almelo. De aanvraagster was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe getuigenverklaringen die niet bekend waren bij de Rechtbank tijdens de oorspronkelijke rechtszaak. Deze verklaringen wekten het ernstige vermoeden dat de Rechtbank, indien zij deze verklaringen had gekend, de aanvraagster zou hebben vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe getuigenverklaringen, die bij de aanvraag waren gevoegd, wezenlijk waren voor de beoordeling van de zaak. De getuigen hadden verklaard dat zij geen bewijs hadden gezien van de mishandelingen en verkrachtingen die de aanvraagster had beweerd. Bovendien had de aanvraagster zelf later verklaard dat zij de verdachte ten onrechte had beschuldigd, wat de geloofwaardigheid van haar eerdere verklaringen ondermijnde. De Hoge Raad concludeerde dat er sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering, en verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond.

De Hoge Raad beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van nieuwe bewijsstukken in herzieningsprocedures en de mogelijkheid om eerdere veroordelingen te herzien op basis van nieuwe feiten die de uitkomst van de oorspronkelijke rechtszaak zouden kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

10 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/03426 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Almelo van 8 november 2005, nummer 08/720761-05, ingediend door mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te Oldenzaal.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De aanvrage is schriftelijk toegelicht door mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat haar zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met naderhand bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen en een proces-verbaal van bevindingen, zoals vervat in het als bijlage bijgevoegde arrest.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlage is bij de aanvrage gevoegd een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juli 2008 in de strafzaak tegen [betrokkene 1], echtgenoot van de aanvraagster, met betrekking tot de feiten waarvan zij aangifte jegens hem gedaan had.
Voor zover van belang houdt dit arrest het volgende in:
"Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
(...)
Blijkens de zeer uitvoerige tegenover de rechter-commissaris door de getuigen afgelegde verklaringen hadden zowel verdachte als aangeefster in de periode van de tenlastegelegde feiten veel en regelmatig contact met de meeste getuigen, danwel waren de getuigen in de gelegenheid veel van het gezinsleven van verdachte en aangeefster te observeren. Het hof ziet in de wijze waarop de getuigen hebben verklaard en hetgeen zij hebben verklaard - mede gelet op de omstandigheid dat allen onder ede tegenover de rechter-commissaris hebben verklaard - geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van hun verklaringen.
Omtrent het onder 1 tenlastegelegde hebben de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat zij bij aangeefster geen blauwe plekken dan wel ander letsel hebben gezien.
Ook hebben zij niet gezien dan wel van aangeefster gehoord dat zij werd mishandeld door verdachte. De getuige [getuige 6] verklaart dat zij nooit van enige onenigheid tussen aangeefster en verdachte heeft gemerkt en als dat al zo zou zijn, zij dat zeker van aangeefsterzou hebben gehoord.
De getuige [getuige 4] verklaart onder meer dat zij nooit heeft gemerktdat er problemen waren tussen aangeefster en verdachte.
De getuige [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat hijvaak bij verdachte en aangeefster thuis kwam en dat hij in de periodevan de aangifte heeft gehoord dat aangeefster verdachte wilde terugpakken nadat zij door verdachte was bedrogen. Uit de verklaringen van de getuigen komt ook naar voren dat aangeefster gedurende de tenlastegelegde perioden regelmatig op epilepsie gelijkende aanvallen, waarbij zij flauwvalt, heeft gehad.
Met betrekking tot de tenlastegelegde verkrachtingen verklaart een aantal getuigen niet, dan wel dat zij daarvan niets weten of daarover niets hebben gehoord van aangeefster.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard bij de rechter-commissaris, dat zij van aangeefster heeft gehoord dat verdachte tegen haar zin seks met haar heeft gehad, maar daarbij heeft zij niet gehoord van aangeefster over mogelijke bedreiging van geweld dan wel geweld door verdachte.
De getuigen verklaren in het geheel niet over handelingen zoals weergegeven in het onder 3 tenlastegelegde waarmee verdachte aangeefster zou hebben bedreigd.
Daarnaast verklaarde een aantal getuigen dat zij ook in de periode van de detentie van verdachte en na diens invrijheidstelling eind april 2006 nog (veelvuldig) contact hadden/hebben met verdachte en aangeefster. De relatie tussen verdachte en aangeefster is gedurende die gehele periode in stand gebleven. Desgevraagd verklaarden de getuigen ook over de periode na de detentie van verdachte geen negatieve zaken betreffende de relatie tussen verdachte en aangeefster te hebben bemerkt.
Aangeefster zelf heeft korte tijd nadat zij destijds haar aangifte en aanvullende belastende verklaring bij de politie had gedaan bij de politie gemeld dat zij verdachte in haar verklaringen geheel ten onrechte had beschuldigd van de feiten zoals in de tenlastelegging verwoord. Nadien heeft zij ook onder ede ter zitting van de rechtbank verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet had begaan. Als uitleg heeft aangeefster gegeven dat zij in de periode van het afleggen van de verklaringen zichzelf niet was, dat zij toen zware medicijnen gebruikte, dat zij kwaad op verdachte was omdat hij overspel had gepleegd en dat zij voor dat laatste wraak wilde nemen. Min of meer op advies van een vriendin had zij toen - in de veronderstelling dat verdachte daarvoor enige dagen in hechtenis zou worden genomen - bedoelde verklaringen afgelegd.
Ter zitting van het hof is aangeefster nogmaals, zeer uitvoerig, onder ede gehoord. Ook nu bleef aangeefster bij haar verklaring dat zij verdachte ten onrechte heeft beschuldigd. Het door aangeefster ter zitting van het hof verklaarde maakte op het hof een authentieke en geloofwaardige indruk.
Onder meer heeft het hof daarbij een rol laten spelen dat er geen enkele medisch document in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat aangeefster in de tenlastegelegde perioden zich onder medische behandeling heeft gesteld, hetgeen, gelet op de duur en mate van de mishandelingen en van de verkrachtingen, zoals in de aangifte is verwoord, in de rede zou hebben gelegen en dat de blauwe plek waarover een enkele getuige verklaart, bij aangeefster mogelijk veroorzaakt kan zijn door de aanvallen die aangeefster regelmatig heeft volgens verdachte, aangeefster en getuigen.
Het hof heeft uit de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris en de verklaringen van verdachte en aangeefster ter zitting van de rechtbank en van het hof de overtuiging bekomen dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft begaan. Net als de advocaat-generaal acht het hof het aannemelijk geworden dat aangeefster destijds - hoe laakbaar en betreurenswaardig ook - aangifte heeft gedaan als wraakactie tegen verdachte die in de periode daarvoor overspel had gepleegd met een andere vrouw."
4.2. De getuigenverklaringen als vervat in voormeld arrest, die aan de Rechtbank niet bekend waren, leveren het ernstig vermoeden op dat de Rechtbank, ware zij daarmee bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Almelo;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 februari 2009.