ECLI:NL:HR:2009:BH2198
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van middelen binnen de wettelijke termijn
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, geboren in 1946. De Hoge Raad heeft op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juli 2007. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de bij de wet gestelde termijn, zoals vereist volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van cassatiemiddelen. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen in cassatie en de gevolgen van het niet naleven van deze termijn voor de ontvankelijkheid van het beroep.