ECLI:NL:HR:2009:BH1542

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijskracht van onderhandse akten in geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft [verweerster] [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Groningen met het verzoek om ontheffing van een veroordeling tot betaling van een geldbedrag van € 128.000,--, uitgesproken bij verstek op 13 december 2002. De rechtbank heeft na bewijsopdracht aan [eiser] de vorderingen afgewezen bij eindvonnis van 18 januari 2006. [Eiser] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 9 mei 2007 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die strekte tot verwerping van het beroep, gevolgd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 6.111,34, waarvan € 5.997,34 aan de Griffier en € 114,-- aan [verweerster]. Het arrest is openbaar uitgesproken op 10 april 2009.

Uitspraak

10 april 2009
Eerste Kamer
07/11302
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A. van der Hansz,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 9 maart 2004 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Groningen en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te ontheffen van de veroordeling bij verstek tot betaling van een geldbedrag van € 128.000,-- tegen haar uitgesproken bij vonnis door de rechtbank Groningen op 13 december 2002, en de vordering van [eiser] alsnog af te wijzen.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na [eiser] bewijs te hebben opgedragen bij tussenvonnis van 9 maart 2005, bij eindvonnis van 18 januari 2006 de vorderingen afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 9 mei 2007 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 6.111,34 in totaal, waarvan € 5.997,34 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 114,-- aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 april 2009.