ECLI:NL:HR:2009:BH1502
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vraag of sprake is van een straatroof of een grap
In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van een poging tot straatroof. De feiten dateren van 9 februari 2007, toen de verdachte en zijn mededaders de aangever, [slachtoffer 1], benaderden op de Prinses Irenestraat in Amsterdam. De verdachte en zijn mededaders vroegen de aangever om de tijd, maar dit gebeurde op een dreigende manier. De aangever voelde zich bedreigd en toonde zijn mobiele telefoon aan de jongens. De verdachte en zijn mededaders stelden later dat ze enkel de bedoeling hadden om de aangever bang te maken als een slechte grap, en niet om daadwerkelijk de telefoon te stelen.
Het Hof heeft in zijn uitspraak het verweer van de verdachte in het midden gelaten, waardoor de mogelijkheid openbleef dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet naar behoren is omkleed, omdat de bestreden uitspraak geen nadere bewijsoverwegingen bevatte. De verklaringen van de verdachte en zijn mededaders wijzen erop dat zij geen opzet hadden om de telefoon van de aangever te stelen, maar dat zij enkel een grap wilden uithalen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de intentie van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte en zijn mededaders de intentie hadden om de mobiele telefoon van de aangever te stelen, en spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.