ECLI:NL:HR:2009:BH1474

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12796 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1964 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. P.P. Verdoorn, advocaat te Apeldoorn. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor het deel waarin het Hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op € 11.923,-. De Hoge Raad heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en vastgesteld op € 11.885,-. Tevens heeft de Hoge Raad de betalingsverplichting van de betrokkene aan de Staat verlaagd naar € 11.290,-. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, behoudens het deel waarin het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

24 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/12796 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 november 2006, nummer 21/004094-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid Gevangenis "De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.P. Verdoorn, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor zover het Hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 11.923,- heeft vastgesteld en aan de betrokkene de verplichting heeft opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag, alsmede dat de Hoge Raad het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal bepalen op een bedrag van € 11.885,- en, uitgaande van dit bedrag, het bedrag waartoe aan de betrokkene een betalingsverplichting wordt opgelegd zal verminderen naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof als gevolg van een misslag het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist heeft berekend.
2.2. Het middel is terecht voorgesteld. Het Hof heeft in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde als gevolg van een kennelijke misslag 25% van € 7.779,- als uitgangspunt voor zijn berekening genomen en niet 25% van € 7.628,- zodat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, te hoog is vastgesteld. Na correctie van deze misslag leidt de totaaltelling van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 11.885,-. De Hoge Raad zal de schatting van het totale bedrag en de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre verbeteren.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak behoudens voor zover het Hof daarbij het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd;
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 11.885,-;
legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 11.290,-;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 maart 2009.