ECLI:NL:HR:2009:BH1089
Hoge Raad
- Cassatie
- A-G IJzerman
- Rechtspraak.nl
De voorwaarden voor de omkering van de bewijslast bij niet adequate belastingaangifte
In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 30 oktober 2009, gaat het om de vraag of het ten onrechte opvoeren van relatief hoge aftrekposten in de belastingaangifte kan leiden tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman heeft in zijn conclusie de zaken 07/10513, 07/10514, 07/10519, 07/10520, 08/01133 en 08/01134 behandeld, waarbij de focus ligt op de voorwaarden waaronder sprake is van het niet doen van 'de vereiste aangifte' zoals bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De A-G stelt dat het ontbreken van een adequate aangifte leidt tot de omkering van de bewijslast, maar dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de criteria die hierbij gehanteerd moeten worden.
De conclusie van de A-G behandelt ook de vraag welk normatief percentage als 'relatief aanzienlijk' kan worden beschouwd bij het niet aangeven van bedragen. De A-G pleit voor duidelijkheid in de rechtstoepassing en stelt dat de hoogte van het normatief percentage niet moet variëren op basis van subjectieve factoren zoals opzet of verzwijging. Daarnaast wordt de eis van bewustheid van de belastingplichtige besproken, waarbij de A-G van mening is dat deze bewustheid een vereiste moet zijn voordat de sanctie van omkering van de bewijslast kan intreden.
De A-G concludeert dat het beroep in cassatie in de betreffende zaken moet worden verworpen, en dat de vragen over de definitie van 'relatief aanzienlijk' en de criteria voor de omkering van de bewijslast verder moeten worden uitgewerkt. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtszekerheid en de uniformiteit in de belastingrechtspraak.