ECLI:NL:HR:2009:BH1026
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens diefstal met braak en de rol van DNA-bewijs
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2009 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een veroordeling voor diefstal met braak. De aanvrager, die in 2005 was veroordeeld op basis van DNA-bewijs, stelde dat zijn DNA-profiel ten onrechte niet uit de DNA-databank was verwijderd na zijn vrijspraak in 2003 voor een eerdere overval. De aanvrager betoogde dat, indien het Hof op de hoogte was geweest van deze omstandigheid, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard of dat hij vrijgesproken had moeten worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager niet aannemelijk had gemaakt dat de DNA-hit niet voor het bewijs was gebruikt en dat zijn bekennende verklaringen niet onrechtmatig waren verkregen. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de aanvrage ongegrond moest worden verklaard. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat er geen ernstig vermoeden bestond dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest als het Hof bekend was geweest met de onregelmatigheid van de DNA-hit.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgang en de voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden. De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Deze zaak illustreert de complexe interactie tussen DNA-bewijs en de rechten van verdachten in het strafrecht.