ECLI:NL:HR:2009:BH0987

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03974 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis in een geurproefzaak met betrekking tot diefstal met inklimming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Zutphen. De aanvrager, geboren in 1989 en wonende te Winterswijk, was eerder veroordeeld voor diefstal waarbij hij zich toegang tot een woning had verschaft door middel van inklimming. De feiten dateren van 19 september 2005, toen de aanvrager in de woning van [benadeelde partij 1] inbrak en een geldbedrag van ongeveer 5 euro ontvreemde. De aanvrager werd herkend door de bewoners en er werd een geuridentificatieproef uitgevoerd waarbij een speurhond een overeenkomst waarnam tussen de geur van de aanvrager en de aangetroffen schoen in de achtertuin. De aanvrager heeft echter aangevoerd dat er gerede twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van deze geuridentificatieproef, wat aanleiding gaf tot de herzieningsaanvraag. De Hoge Raad oordeelde dat het bewijs tegen de aanvrager ook zonder de geuridentificatieproef voldoende was om tot een veroordeling te komen. De aanvrage tot herziening werd afgewezen, omdat er geen ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager anders zou zijn beoordeeld indien de rechter op de hoogte was geweest van de twijfels over de geuridentificatieproef. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager tot jeugddetentie en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Uitspraak

27 januari 2009
Strafkamer
nr. 08/03974 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 7 maart 2006, nummers 06/460513-05 en 06/851005-05, ingediend door mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming" (parketnummer 06/460513-05) en "diefstal" (parketnummer 06/851005-05) veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder het stellen van een bijzondere voorwaarde.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van het onder parketnummer 06/460513-05 bewezenverklaarde feit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 2 april 2007 van het Arrondissementsparket Zutphen gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft, voor zover hier van belang, een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 19 september 2005 gepleegde diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
5.2.1. De Rechtbank heeft volstaan met een verkort vonnis. Bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken bevindt zich geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij voormeld vonnis ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 19 september 2005 te Winterswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 5 euro toebehorende aan [benadeelde partij 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming."
5.2.2. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Op 19 september 2005 tussen 04.00 en 04.30 uur is ingebroken in een woning aan de [a-straat 1] te Winterswijk. Hierbij werd volgens de aangever [betrokkene 1], die de woning bewoont met zijn zoons [benadeelde partij 1] en [betrokkene 2], vijf euro uit de kamer van zijn zoon [benadeelde partij 1] weggenomen. De dader moet via het bovenlicht aan de achterzijde van de woning naar binnen zijn geklommen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 23-26).
(ii) [Benadeelde partij 1], verblijvende aan de [a-straat 1] te Winterswijk, heeft het volgende verklaard. Op 19 september 2005 omstreeks 04.10 uur werd hij wakker door een geluid. Hij zag toen een persoon in zijn slaapkamer staan. Hij hoorde dat die persoon aan het geld in zijn broek zat. Vervolgens zag hij dat die persoon de slaapkamer verliet. Hij is toen de kamer uitgegaan, heeft het licht aangedaan en gezien dat die persoon iets aan het zoeken was in de kast tegenover de slaapkamer. Hij zag toen het gezicht van die persoon en herkende hem als [aanvrager], de aanvrager, die hij kent omdat deze bevriend is geweest met zijn broer en zijn ouders bevriend zijn met de ouders van [aanvrager]. Hij heeft zijn vader geroepen en geprobeerd de aanvrager tegen te houden. De aanvrager is de trap afgerend naar de keuken en heeft door de keukendeur de woning verlaten. Hij is als eerste achter de aanvrager aangerend, gevolgd door zijn broer, die steeds "[aanvrager], [aanvrager]" riep, en zijn vader. Buiten zijn zij de aanvrager kwijt geraakt. Hij mist vijf euro uit zijn broekzak. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde dossierpagina's 29-31).
(iii) [Betrokkene 2], wonende aan de [a-straat 1] te Winterswijk, heeft het volgende verklaard. Op 19 september 2005 omstreeks 04.00 uur hoorde hij zijn broer [benadeelde partij 1] schreeuwen. Toen hij ging kijken, zag hij [aanvrager] de trap af rennen, gevolgd door zijn broer en zijn vader. Hij is toen achter hen aangerend. De aanvrager is een kennis van de familie. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde dossierpagina's 33-35).
(iv) Bij een op 19 september 2005 in de woning van aangever [betrokkene 1] ingesteld technisch onderzoek is in de achtertuin een blauwe schoen van het merk Nike, maat 44, aangetroffen die kennelijk door de aanvrager op zijn vlucht was verloren. De veter en de tong van deze schoen zijn veiliggesteld. (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 8).
(v) De hulpofficier van justitie J.W. te Winkel heeft het volgende gerelateerd. Tijdens het verhoor in het kader van de inverzekeringstelling op 19 september 2005 heeft de aanvrager tegenover hem het strafbare feit, de inbraak in de woning aan de [a-straat 1] te Winterswijk, bekend. (Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling, doorgenummerde dossierpagina 16, en proces-verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpagina 17).
(vi) De aanvrager heeft het volgende verklaard. Hij kent [benadeelde partij 1] en [betrokkene 2] en hun ouders; zij wonen aan de [a-straat] te Winterswijk. [benadeelde partij 1], [betrokkene 2] en hun ouders slapen op de bovenverdieping en de woning heeft een achtertuin. Hem wordt meegedeeld dat hij slippers in maat 44 draagt en hem wordt gevraagd of zijn schoenmaat eveneens 44 is. Daarop heeft hij geantwoord "dat kan". (Processen-verbaal van verhoor, doorgenummerde dossierpagina's 37-41).
(vii) Uit de door speurhondengeleiders [verbalisant 1], werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, [verbalisant 2], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Gelderland en [verbalisant 3], werkzaam bij de technische recherche van de Regio Noord- en Oost-Gelderland, op 26 september 2005 verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Iggy een geurovereenkomst waarnam tussen de aangeboden geurmonsters van de aangetroffen schoen, lip en veter en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal uitvoeren geuridentificatieproef, doorgenummerde dossierpagina's 5-8 van het Aanvullend Dossier).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder (vii) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager de persoon is geweest die het bewezenverklaarde strafbare feit heeft begaan.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Rechtbank de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 januari 2009.