ECLI:NL:HR:2009:BH0765

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van biologische vader voor schadevergoeding aan minderjarige moeder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een biologische vader voor schadevergoeding aan de minderjarige moeder van zijn kind. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.Th.R.F. Carli, was gedagvaard door de verweersters, die vorderingen hadden ingesteld voor de rechtbank Maastricht. De verweersters vorderden onder andere een schadevergoeding voor materiële en immateriële schade die zij hadden geleden en nog zouden lijden, met een specifiek bedrag van € 12.832,90 voor de materiële schade tot 1 januari 2005.

De rechtbank heeft de vordering van de verweersters op 23 november 2005 afgewezen, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft in een tussenarrest van 8 mei 2007 de zaak verwezen naar de rol van 5 juni 2007 om de verweersters de gelegenheid te geven duidelijkheid te geven over de aansprakelijkheid van de eiser. In een later arrest van 17 juli 2007 heeft het hof bepaald dat er tussentijds beroep in cassatie kon worden ingesteld tegen het arrest van 8 mei 2007.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep, gevolgd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.676,34. Dit bedrag is verdeeld in kosten te betalen aan de Griffier en aan de verweersters. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

20 maart 2009
Eerste Kamer
07/11778
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J.D. Boetje.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] c.s. hebben bij exploot van 22 februari 2005 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen om aan thans verweerster in cassatie sub 1 te betalen de in de dagvaarding aangeduide materiële en immateriële schade die zij heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en [eiser] te veroordelen om aan thans verweerster in cassatie sub 2 tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de materiële schade die zij heeft geleden en nog zal lijden, tot 1 januari 2005 begroot op nog een bedrag van € 12.832,90, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, voor het overige op te maken bij staat.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 november 2005 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerster] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 8 mei 2007 heeft het hof de zaak naar de rol van 5 juni 2007 verwezen teneinde [verweerster] c.s. de gelegenheid te geven het hof bij akte duidelijkheid te geven over de concrete grondslag van de aansprakelijkheid van [eiser] jegens thans verweerster in cassatie sub 2 voor de materiële schade die zij heeft geleden, waarna [eiser] bij akte zal mogen reageren.
Bij arrest van 17 juli 2007 heeft het hof bepaald dat tegen het arrest van 8 mei 2007 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 8 mei 2007 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Eiser] heeft vervolgens een akteverzoek gedaan om de tekst van de ter uitbrenging verzonden dagvaarding te lezen in de uitgebrachte dagvaarding.
[Verweerster] c.s. hebben bij conclusie van antwoord verklaard geen bezwaar te hebben tegen het akteverzoek en voorts geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op € 2.676,34 in totaal, waarvan € 2.575,09 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 101,25 aan [verweerster] c.s.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 maart 2009.