ECLI:NL:HR:2009:BH0624
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over toepassing van de Werkloosheidswet en rechtsgevolgen van vernietigd besluit
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X te Z tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2006, nr. 05/7292 WW, betreffende een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit besluit, genomen op 10 juni 2004, stelde vast dat belanghebbende niet verzekerd was ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Het bezwaar dat belanghebbende tegen dit besluit had ingediend, werd door de Raad van bestuur ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Middelburg, die de uitspraak van de Raad van bestuur bevestigde.
Belanghebbende ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, die het beroep gegrond verklaarde. De Centrale Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en het besluit van de Raad van bestuur, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Dit leidde tot de cassatieprocedure bij de Hoge Raad, waarin de vraag centraal stond of er sprake was van schending of verkeerde toepassing van de WW, specifiek artikel 129d, lid 1, dat per 1 januari 2006 in de wet is opgenomen.
De Hoge Raad oordeelde dat de Centrale Raad het recht had toegepast zoals dat gold in 2004, en dat het middel niet kon leiden tot cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest werd op 23 januari 2009 openbaar uitgesproken, en is vastgesteld door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.