ECLI:NL:HR:2009:BH0608

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10943
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Wattel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van kwade trouw van gemachtigde aan belastingplichtige bij navordering

In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 1999, 2000 en 2002, die samenhangen met een andere zaak (07/10944) waarin de A.-G. Wattel ook concludeert. De zaken zijn voortgekomen uit hetzelfde feitencomplex, maar de andere zaak betreft uitsluitend de boetebeschikking, omdat het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor 2001 niet-ontvankelijk was. De kern van de discussie in deze drie zaken is de vraag of eventuele kwade trouw van de gemachtigde kan worden toegerekend aan de belastingplichtige.

Het staat vast dat de gemachtigde fouten heeft gemaakt in de aangifte en dat er geen sprake is van een 'nieuw feit' zoals bedoeld in artikel 16, lid 1 van de AWR. Dit betekent dat de beoordeling moet plaatsvinden op basis van de goede of kwade trouw van de belastingplichtige. Het Hof heeft geoordeeld dat de belastingplichtige zelf niet te kwader trouw was, dat zij geen reden had om te twijfelen aan de deskundigheid van haar gemachtigde, en dat haar geen verwijt treft met betrekking tot de keuze van haar gemachtigde. Hierdoor kon de eventuele kwade trouw van de gemachtigde in het midden blijven.

De Staatssecretaris heeft primair betoogd dat het Hof de kwade trouw van de gemachtigde had moeten onderzoeken, met het oog op de toerekening aan de belastingplichtige. Hij stelt dat het fiscale IJzerdraad-arrest enkel betrekking heeft op boeten en niet op enkelvoudige belasting. Subsidiair betoogt hij dat het Hof niet kon oordelen dat de belastingplichtige geen reden had om te twijfelen aan haar gemachtigde en de aangifte.

De A.-G. concludeert dat het oordeel van het Hof standhoudt. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de belastingplichtige niet te kwader trouw was en dat de door het Hof vastgestelde feiten impliceren dat eventuele kwade trouw van de gemachtigde niet ter zake doet. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. De A.-G. Wattel onderscheidt drie categorieën in de relatie tussen de gemachtigde en de belastingplichtige bij navordering van enkelvoudige belasting in het geval van ontbreken van een nieuw feit, waarbij de toerekening van kwade trouw van de gemachtigde aan de belastingplichtige afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

Uitspraak wordt niet gepubliceerd