ECLI:NL:HR:2009:BH0566

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11663 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek en aanwezigheidsrecht in strafzaken

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak wegens ziekte van de betrokkene. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en stelt dat het Hof vrij stond om bewijsstukken of nadere inlichtingen te verlangen voor de beoordeling van het aanhoudingsverzoek. De betrokkene had geen medische verklaring overgelegd, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderzocht of het overleggen van een medische verklaring of andere gegevens redelijkerwijs van de betrokkene verlangd had kunnen worden. Dit gebrek in de afweging leidt tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek niet draagkrachtig is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de betrokkene in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

7 april 2009
Strafkamer
nr. S 07/11663 P
EC/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2007, nummer 23/003133-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt in:
"De raadsman van veroordeelde voert zakelijk weergegeven aan: Cliënt heeft mij deze morgen gebeld met de mededeling dat hij griep heeft en vandaag niet ter zitting kan verschijnen. Op zijn verzoek vraag ik aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting omdat mijn cliënt bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn. Hij stelt zich op het standpunt dat hij geen voordeel heeft genoten en hij heeft inmiddels zijn schuld aan [A] betaald.
De advocaat-generaal vordert afwijzing van het verzoek tot aanhouding omdat de onderbouwing hiervan ontbreekt.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het Hof mede dat het verzoek van de verdediging wordt afgewezen nu dit niet is onderbouwd met een medische verklaring."
Blijkens genoemd proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het Hof op 28 februari 2007 uitspraak heeft gedaan en aan de betrokkene de verplichting heeft opgelegd een bedrag van € 5.500,- aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een betrokkene door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de betrokkene alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het in art. 6 EVRM gegarandeerde aanwezigheidsrecht van de betrokkene. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de betrokkene om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de betrokkene bij aanhouding. In de regel mag daarom van de betrokkene of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 9 mei 2000, LJN AA5730, NJ 2002, 466).
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld stond het het Hof vrij om voor de beoordeling van het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte van de betrokkene bewijsstukken of nadere inlichtingen te verlangen. In aanmerking genomen dat de raadsman ter terechtzitting is verschenen om namens de betrokkene om aanhouding te verzoeken en hij aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag heeft gelegd dat hij diezelfde ochtend door de betrokkene was gebeld met de mededeling dat hij wegens griep niet kon verschijnen, kan het oordeel van het Hof dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omstandigheid dat de betrokkene op dat moment geen medische verklaring had overlegd, zonder dat was onderzocht of het overleggen van zo'n verklaring dan wel van andere gegevens in redelijkheid van de betrokkene verlangd had kunnen worden, de afwijzing van het verzoek niet dragen.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 april 2009.