ECLI:NL:HR:2009:BH0507
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake strafzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 6 december 2006 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1968, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 RO, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor negen maanden, is er echter geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad heeft besloten met dit oordeel vol te staan.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en is uitgesproken op 17 maart 2009.