ECLI:NL:HR:2009:BH0244

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04365 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage met betrekking tot persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, gedateerd 1 augustus 2005. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. M. van Delft en mr. B.P. de Boer, heeft de herziening aangevraagd op basis van de stelling dat er sprake is van persoonsverwisseling. De aanvrager was eerder door het gerechtshof vrijgesproken in een andere strafzaak, waarbij het openbaar ministerie had aangegeven dat er een begin van aannemelijkheid was dat de aanvrager niet de persoon was die was aangehouden. De aanvrager heeft verschillende gronden aangevoerd voor de herziening, waaronder de onjuistheid van de identiteitsgegevens die door de aangehouden persoon zijn verstrekt en de onduidelijkheid over de handtekening van de aanvrager.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde gronden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van omstandigheden die een herziening rechtvaardigen. De aanvrager heeft niet aangetoond dat de feiten die hij aanvoert, bij het eerdere onderzoek niet bekend waren en dat deze feiten tot een andere uitkomst van de zaak zouden hebben geleid.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen, waarbij de beslissing is genomen in aanwezigheid van de vice-president en twee raadsheren. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om substantiële nieuwe feiten aan te voeren voor een succesvolle herziening van een vonnis.

Uitspraak

20 januari 2009
Strafkamer
nr. 08/04365 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 augustus 2005, nummer 09/173817-04, ingediend door mr. M. van Delft en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "overtreding van RVV 62/A" en 3. "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven" veroordeeld ter zake van feit 1 tot een geldboete van 705 euro, subsidiair 14 dagen hechtenis, en ter zake van feit 3 tot een geldboete van 145 euro, subsidiair 2 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Op 11 november 2004 heeft een bestuurder van een personenauto, die op verdenking van een snelheidsovertreding was aangehouden, bij de politie de naam van de aanvrager opgegeven nadat hij aanvankelijk een valse naam had genoemd. De aanvrager is voor die feiten vervolgd en veroordeeld. De aanvrage is gegrond op de stelling dat de persoon die toentertijd werd aangehouden, niet de aanvrager was en dat dus sprake is van persoonsverwisseling.
3.3. Volgens de aanvrager is op de volgende gronden sprake van een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 bedoeld:
a) in een eerdere strafzaak is de aanvrager door het gerechtshof vrijgesproken nadat het openbaar ministerie zich in een brief aan de aanvrager op het standpunt had gesteld dat er "een begin van aannemelijkheid" is dat van een persoonsverwisseling sprake is "nu uit het dossier blijkt dat de aangehouden persoon zich heeft geïdentificeerd met een op uw naam uitgegeven rijbewijs, terwijl uit het rijbewijsregister is gebleken dat u dat rijbewijs op 7 oktober 2002 als vermist hebt opgegeven en een nieuw rijbewijs hebt ontvangen met een ander nummer";
b) de handtekening van degene die zich voor de aanvrager heeft uitgegeven, lijkt niet op die van de aanvrager;
c) de aanvrager herkent zich niet in de aard van de strafbare feiten die hem zijn tenlastegelegd;
d) de aangehouden verdachte verklaart over bekendheid met een boete, opgelegd ter zake van rijden onder invloed, met welk gegeven de aanvrager toen evenwel nog niet bekend was.
3.4. Ad a). Gelijk ook in de aanvrage wordt opgemerkt, blijkt uit de stukken van het geding in de onderhavige strafzaak dat de aangehouden persoon zelf zijn identiteitsgegevens heeft verstrekt doch blijkt niet dat omtrent de juistheid daarvan onderzoek is gedaan. Een proces-verbaal van Politie Haaglanden van 14 november 2004, nr PL1581/2004/30465-14, houdt in dat het rijbewijs van de bestuurder is ingevorderd maar dat het niet door deze is overgegeven, zodat zijn identiteit in elk geval niet langs die weg is vastgesteld. In de onder a) bedoelde zaak was dat wel het geval. In zoverre is de onder a) bedoelde situatie niet vergelijkbaar met het onderhavige geval. De aldaar genoemde omstandigheid kan opzich zelf genomen niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Ad b). Ter adstructie van de hier bedoelde grond heeft de aanvrager een kopie overgelegd van zijn rijbewijs. Op die kopie is evenwel geen duidelijk zichtbare handtekening te traceren, zodat een vergelijking met de onder de processen-verbaal van verhoor geplaatste handtekening van de verdachte daarmee niet te vergelijken is. Hetgeen in dit verband is aangevoerd kan dus evenmin een ernstig vermoeden wekken als hiervoor bedoeld.
3.6. Het laatstgestelde geldt ook voor de onder c) en d) bedoelde gronden.
3.7. Nu het voorgaande, ook bezien in onderling verband en samenhang, niets inhoudt wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 bedoeld, is de aanvrage kennelijk ongegrond zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 20 januari 2009.