ECLI:NL:HR:2009:BH0148

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/206HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van onrechtmatige daad

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 10 augustus en 2 oktober 2000 [verweerder 1] en [verweerster 2] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. Eiser vorderde, na vermeerdering van eis, een schadevergoeding van ƒ 33.603,25, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft na een comparitie van partijen en getuigenverhoren op 5 november 2003 vonnis gewezen, waarbij [verweerder 1] en [verweerster 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van € 308,63, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 8 november 2006 het vonnis heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen [verweerder 1] en [verweerster 2]. De zaak is door de advocaat van eiser toegelicht, en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 13 maart 2009 het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van [verweerder 1] en [verweerster 2]. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.

Uitspraak

13 maart 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/206HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. F-N. Grooss,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], doch zonder bekend kantoor- of vestigingsadres,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], [verweerder 1] en [verweerster 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploten van 10 augustus en 2 oktober 2000 [verweerder 1] en [verweerster 2] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en, na vermeerdering van eis, gevorderd, kort gezegd, [verweerder 1] en [verweerster 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 33.603,25 aan schadevergoeding, met rente en kosten.
[Verweerster 2] heeft de vordering bestreden en tegen [verweerder 1] is verstek verleend.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen en getuigenverhoren, bij vonnis van 5 november 2003 [verweerder 1] en [verweerster 2] hoofdelijk veroordeeld om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 308,63, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tegen het vonnis van 5 november 2003 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 8 november 2006 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] en [verweerster 2] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 maart 2009.