ECLI:NL:HR:2009:BH0148
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van onrechtmatige daad
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 10 augustus en 2 oktober 2000 [verweerder 1] en [verweerster 2] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. Eiser vorderde, na vermeerdering van eis, een schadevergoeding van ƒ 33.603,25, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft na een comparitie van partijen en getuigenverhoren op 5 november 2003 vonnis gewezen, waarbij [verweerder 1] en [verweerster 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van € 308,63, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 8 november 2006 het vonnis heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen [verweerder 1] en [verweerster 2]. De zaak is door de advocaat van eiser toegelicht, en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 13 maart 2009 het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van [verweerder 1] en [verweerster 2]. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.