ECLI:NL:HR:2009:BG9962
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het beroep in cassatie inzake verlaten van de plek van een ongeval
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2009 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 april 2007. De zaak betreft een verdachte die in 1982 geboren is en woonachtig is in [woonplaats]. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage. De verdachte was aangeklaagd voor het verlaten van de plek van een ongeval, terwijl er schade was toegebracht aan een ander, zoals geregeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij opmerkte dat de afwijzing van het verzoek om nadere onderzoeken en het oordeel van het Hof dat de verdachte niet voldoende gelegenheid heeft gegeven tot vaststelling van haar identiteit, niet onjuist of onbegrijpelijk zijn.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Reglement op de Rechtsvordering (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.