ECLI:NL:HR:2009:BG9624

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03840 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake valsheid in geschrift en opzetheling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 6 januari 1995 was gewezen. De aanvrager was in hoger beroep vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor valsheid in geschrift en opzetheling tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden. De Hoge Raad had eerder, op 27 februari 1996, het arrest van het Hof vernietigd, maar alleen wat betreft de vrijspraak en de kwalificatie van de feiten. De aanvrager heeft op 18 november 2008 een verzoek tot herziening ingediend, waarbij hij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerde die volgens hem niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de aanvrage tot herziening vastgesteld dat de aangevoerde omstandigheden niet voldeden aan de eisen die zijn gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de aanvrage steunt op nieuwe, feitelijke omstandigheden die niet tijdens de eerdere zittingen aan de orde zijn gekomen en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de aangevoerde gronden niet als zodanig konden worden aangemerkt.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en onderstreept de strikte eisen die worden gesteld aan herzieningsverzoeken. De aanvrage tot herziening is dan ook afgewezen, en de Hoge Raad heeft de aanvrager in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

13 januari 2009
Strafkamer
nr. 08/03840 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 1995, nummer 22/001776-94, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 2 augustus 1994 - de aanvrager vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van
1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd",
2. "opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" en 3. "opzetheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden.
1.2. Bij arrest van 27 februari 1996 heeft de Hoge Raad voormeld arrest van het Hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde gegeven vrijspraak, de door het Hof aan de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten gegeven kwalificatie en de niet-vermelding van art. 56 Sr als bepaling waarop de strafoplegging mede berust en verstaan dat het onder 4 tenlastegelegde niet aan het oordeel van het Hof was onderworpen. De Hoge Raad heeft de onder 1 sub h bewezenverklaarde feiten, voor zover zij betrekking hebben op de in de bewezenverklaring onder 2 genoemde cheques en de onder 2 bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als:
"de voortgezette handeling van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" en de overige onder 1 bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als: "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en tevens art. 56 Sr vermeld als bepaling waarop de strafoplegging mede berust en het beroep voor het overige verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij de Hoge Raad is op 18 november 2008 nog een brief van de aanvrager van 12 november 2008 binnengekomen.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 januari 2009.