ECLI:NL:HR:2009:BG9619

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13282 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, had verzocht om herziening van een veroordeling tot een geldboete van € 385,- voor het niet hebben van een verzekering voor een motorrijtuig op 1 juni 2005. De aanvrager stelde dat er op die datum wel degelijk een verzekering van kracht was, zoals bevestigd door een verklaring van de verzekeringsmaatschappij. Deze verklaring was echter later door de verzekeringsmaatschappij, thans Fortis ASR, ontkracht, waarbij werd aangegeven dat er op de genoemde datum geen dekking was vanwege een betalingsachterstand van de aanvrager.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad concludeerde dat de door de aanvrager overgelegde verklaring niet voldeed aan deze eisen, aangezien de later verstrekte informatie van de verzekeringsmaatschappij het vermoeden ontkrachtte.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de juistheid van de informatie die wordt verstrekt door verzekeringsmaatschappijen en de strikte eisen die gelden voor het indienen van een herzieningsverzoek.

Uitspraak

13 januari 2009
Strafkamer
07/13282 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2007, nummer 22/005946-06, ingediend door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", begaan op 1 juni 2005 te Rotterdam, veroordeeld tot een geldboete van € 385,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening, die berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2.1. In de aanvrage wordt gesteld dat op 1 juni 2005 voor het in de tenlastelegging bedoelde motorrijtuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB] een verzekering van kracht was welke voldeed aan de op die datum door of krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) gestelde eisen.
4.2.2. Ter ondersteuning van die stelling is bij de aanvrage overgelegd een fotokopie van een verklaring als bedoeld in art. 34, tweede lid, WAM. Deze verklaring is op 3 juni 2005 afgegeven door Stad Rotterdam Verzekeringen. Zij houdt, voor zover hier van belang, als mededeling van genoemde verzekeringsmaatschappij in:
"Ter voldoening aan het gestelde in artikel 34, lid 2, van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verklaart:
N.V. Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleening der Stad Rotterdam Anno 1720, Weena 70,
3012 CM ROTTERDAM
Code CRWAM: 110
dat op: 01-06-2005
voor het motorrijtuig met kenteken: [AA-00-BB]
een verzekering van kracht was die aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed en die was afgesloten onder polisnummer: [001]
Inmiddels hebben wij het CRWAM, voorzover noodzakelijk, aangevuld dan wel gecorrigeerd."
4.3. Naar aanleiding van de aanvrage heeft de Advocaat-Generaal nadere berichten ingewonnen. Daartoe behoort een schrijven van de verzekeringsmaatschappij, thans Fortis ASR geheten, van 4 november 2008, inhoudende:
"Hierbij bevestig ik dat er voor het kenteken [AA-00-BB] geen dekking was op 1 juni 2005. [Aanvrager] had op dat moment een betalingsachterstand."
4.4. Het door de aanvrager gestelde, te weten dat uit een verklaring als bedoeld in art. 34 WAM van zijn verzekeringsmaatschappij blijkt dat op 1 juni 2005 voor het in de tenlastelegging bedoelde motorrijtuig een verzekering in de zin van de WAM van kracht was, kan op grond van de nadien door diezelfde (thans anders geheten) verzekeringsmaatschappij verstrekte, hiervoor onder 4.3 weergegeven inlichtingen niet het onder 4.1 bedoelde ernstig vermoeden wekken. Het aangevoerde kan derhalve niet worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
4.5. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 januari 2009.