ECLI:NL:HR:2009:BG9609
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1975, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat op 18 oktober 2005 had geoordeeld in zijn strafzaak. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. Nan, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, specifiek wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en heeft verzocht om vermindering van die straf, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De opgelegde taakstraf is verminderd van 180 naar 150 uren, en de duur van de vervangende hechtenis is vastgesteld op 75 dagen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, behalve het derde middel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit middel werd gegrond verklaard, wat leidde tot de vermindering van de taakstraf.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van vertraging in de procedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vertraging in deze zaak meer dan 12 maanden heeft bedragen, wat aanleiding gaf tot de vermindering van de opgelegde straf. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke uitspraak in het kader van de waarborging van de rechten van verdachten in het strafproces, met name in relatie tot de redelijke termijn van behandeling.