Directieovereenkomst
28. Naast een overeenkomst tussen [A] en [C], bestaat er ook een directieovereenkomst tussen [A] en diens aandeelhouder, [betrokkene 1]. In art. 1.3 van deze directieovereenkomst staat opgenomen dat (de directie van) [A] bevoegd is tot het zelfstandig beschikken over het vermogen en de beleggingsdoelstelling te allen tijde schriftelijk kan wijzigen.
29. Tussen de directie van [A] en [betrokkene 1] zijn afspraken gemaakt over het gebruik van de bevoegdheden door de directie van [A]. Deze zijn bevestigd in een brief van 19december 2001. In deze brief van 19 december 2001 gericht aan de directie van [A], [D], staat dat [betrokkene 1] ervan uitgaat dat [D] NV (hierna: [D]) alleen gebruik maakt van de bevoegdheid om zelfstandig anders te beschikken over het vermogen wanneer er een daartoe strekkend aandeelhoudersbesluit ligt. Ook staat in deze brief opgenomen dat [betrokkene 1] ervan uitgaat dat [D] geen gebruik zal maken van de bevoegdheid om de beleggingsdoelstelling zelfstandig te wijzigen.
Daarnaast staat in deze brief een nadere omschrijving aangegeven van de bevoegdheden van de 'directie' van [A] ([D]). Er staat namelijk dat [betrokkene 1] ervan uitgaat dat [D] geen gebruik zal maken van de bevoegdheid om wijzigingen aan te brengen in de bestaande portefeuille. Tot slot staat in de brief een nadere omschrijving opgenomen ten aanzien van de mogelijkheden om de kostenstructuur, door [A] te wijzigen.
30. Het Openbaar Ministerie stelt -kort gezegd- dat met deze nadere afspraken de feitelijke leiding niet ligt bij de directie van [A] in Curaçao: [D], maar bij de aandeelhouder van [A]: [betrokkene 1].
31. In fiscaalrechtelijk opzicht wordt iemand geacht de feitelijke leiding te bezitten wanneer deze rechtstreeks en zelfstandig ingrijpt in het beleid.
32. De eerste rechtens relevante vraag is of in de situatie dat partijen de hiervoor beschreven afspraken hebben gemaakt met een aandeelhouder, de feitelijke leiding bij de aandeelhouder inderdaad ligt bij de aandeelhouder (in Nederland) zoals het Openbaar Ministerie stelt.
33. Heeft de aandeelhouder namelijk fiscaalrechtelijk bezien niet de feitelijke leiding, dan is sprake van een deugdelijk fiscaal advies en kan geen sprake zijn van de gestelde verdenking.
34. De Officier van Justitie laat na uiteen te zetten én te onderbouwen met fiscale jurisprudentie en literatuur, waarom de bovenbeschreven fiscale methode zou leiden tot feitelijke leiding bij de aandeelhouder.
35. De tweede juridisch relevante vraag, indien de vorige bevestigend zou worden beantwoord, betreft de kwestie of cliënt met zijn adviezen niet alleen een verkeerd fiscaal advies heeft gegeven, maar ook buiten zijn beroepsmatig kader zou zijn getreden.
36. Ongeacht of de fiscale methode zoals geadviseerd terzake [A] BV door de fiscale beugel kan, is het nog geen strafbaar feit om als fiscaalrechtelijk adviseur fiscale methodes te adviseren, die de grenzen opzoeken van het fiscaal toelaatbare, mits het standpunt pleitbaar blijft. Dat is zelfs de plicht van een fiscaalrechtelijk specialist, want dat is zijn beroep.
37. In fiscalibus geldt dat slechts sprake is van (voorwaardelijk) opzettelijk handelen indien een standpunt niet alleen juridisch onjuist, maar ook een 'onpleitbaar standpunt' is. Dit houdt in 'een opvatting over de kwalificatie van de feiten of de toepassing van het recht op de feiten die in redelijkheid verdedigbaar was'.
38. Het gaat, ik citeer M. Hendriks in het artikel 'De belastingadviseur in het fiscale strafrecht en boeterecht' 'bij een pleitbaar standpunt niet om de vraag of vantevoren expliciet in de aangifte kenbaar is gemaakt dat een bepaald standpunt is ingenomen of dat dit vooraf met de belastinginspecteur is gecommuniceerd, maar dat achteraf, alle omstandigheden in aanmerking nemend, geconcludeerd kan worden dat een standpunt is ingenomen dat in alle redelijkheid verdedigbaar is.'
39. De Hoge Raad heeft dit fiscale standpunt in het strafrecht overgenomen.
40. [Klager] is een fiscaalrechtelijke specialist van naam. Zijn kantoor heeft onder meer bekendheid vanwege de creatieve, deugdelijke en scherpe fiscale adviezen die worden verstrekt.
41. En uiteraard kan ook een fiscaalrechtelijk specialist een fiscale methode adviseren die ontoelaatbaar zal (b)lijken, maar dat houdt nog niet in dat een strafbaar feit is gepleegd.
42. Van belang is verder dat het feit dat de brief van 19 december 2001 niet is overgelegd aan de belastinginspecteur géén invloed kan hebben op beantwoording van de vraag of een standpunt pleitbaar is of niet (blijkens het artikel van Hendriks).
43. Een deugdelijke feitelijk en juridische onderbouwing van de gepresenteerde standpunten van het de FIOD-ECD is daarom noodzakelijk. Daarvan is echter geen sprake.
In de eerste plaats is niet afdoende onderbouwd dat er sprake zou zijn van een fiscaalrechtelijk onjuist advies. In de tweede plaats (indien het advies inderdaad onjuist zou blijken) is niet afdoende onderbouwd dat de feiten en omstandigheden vervolgens een redelijk vermoeden van schuld vormen voor een strafbaar feit.
Er is namelijk niet toegelicht dat een onpleitbaar standpunt zou zijn ingenomen, hetgeen van invloed is voor de vaststelling van het opzet.
44. Deze Officier van Justitie merkt echter zelfs een bezwaarschrift van deze fiscaal adviseur aan als 'vals'. Dat is een ernstig verwijt, dat extreem goed onderbouwd zou moeten worden.
45. Dat is temeer van belang omdat cliënt geheimhouder is. Dan gelden zwaardere (motiverings)eisen wil men tot inbeslagneming kunnen overgaan.
46. Een zwaarwegend argument is bovendien het gegeven dat de fiscaal adviseur en fiscaal advocaat een verregaande vrijheid heeft (en moet kunnen hebben!) om standpunten in te nemen en te bepleiten die als 'grensverleggend' zouden kunnen worden ervaren. Dat is diens taak.
47. De Officier van Justitie die dwangmiddelen toepast op de enkele grond dat een bepaald fiscaal advies is gegeven en het redelijke vermoeden van schuld dienaangaande niet uitgebreid onderbouwt met feiten en omstandigheden én niet met juridische (fiscaalrechtelijke) argumenten, doet dat onrechtmatig.
48. Er is in casu geen sprake van een deugdelijke feitelijke en (fiscaal) juridische onderbouwing van de verdenking.
49. Bij gebreke van een deugdelijk onderbouwd redelijk vermoeden van schuld, ontbreekt ook de wettelijke basis voor inbeslagneming.
50. Ik verzoek u daarom de inbeslaggenomen stukken te retourneren."