ECLI:NL:HR:2009:BG9216

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12832
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 25 februari 2005 op de Rijksweg A73, waarbij de verdachte, als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, betrokken was bij een aanrijding die resulteerde in de dood van een andere verkeersdeelnemer. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 82 km/u en had gedurende een langere tijd met de rechterwielen van zijn voertuig op en over de ononderbroken witte streep gereden, die de scheiding vormde tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook. De verdachte was zich ervan bewust dat hij een stilstaande vrachtwagen naderde, maar heeft niet adequaat gereageerd op deze situatie. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht, wat leidde tot de aanrijding met het slachtoffer, die zich op de vluchtstrook bevond. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kon worden verweten. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de motivering van de schuld voldoende was onderbouwd met de gebezigde bewijsmiddelen. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

3 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/12832
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 januari 2007, nummer 20/010305-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de bewijsmotivering van de schuld in de zin van art. 6 WVW 1994.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2005 te Beers, gemeente Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de rechterrijstrook van de door hem gevolgde rijbaan van de weg, A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dat motorrijtuig zodanig te sturen en/of te manoeuvreren dat hij de ononderbroken witte streep, welke de afscheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, heeft overschreden en (gedeeltelijk) is gaan rijden op die vluchtstrook ter plaatse waar zich een persoon naast een op die vluchtstrook stilstaand motorrijtuig (trekker met oplegger) bevond, waardoor een botsing/aanrijding plaatsvond tussen dit door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die persoon, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2006, voor zover inhoudende:
"Het is juist dat ik op 25 februari 2005 als bestuurder van een vrachtwagencombinatie reed over de rijksweg A73 en dat ik ter hoogte van Beers betrokken ben geweest bij een verkeersongeval, waarbij een collega-vrachtwagenchauffeur - naar ik later vernam genaamd [slachtoffer] - om het leven is gekomen. Ik reed in de richting Venlo. Ik was op de terugweg naar Venhorst. Op een gegeven moment zag ik aan de rechterkant van de weg een rode vrachtwagencombinatie op de vluchtstrook staan. De oplegger van die combinatie had een open laadbak. Ik reed op dat moment op de rechterrijstrook.
Ik reed, zoals gezegd, op de rechterrijstrook van de A73 toen ik in de verte de stilstaande vrachtwagen zag. Op de linkerrijstrook naderde mij van achteren op dat moment een paarsblauwe personenauto. Nadat die personenauto mij had ingehaald, kwam deze vrij kort voor mij naar de rechterrijstrook. Ik heb mij, vanwege de korte afstand waarop die auto voor mij ging rijden, op die auto geconcentreerd, waarbij ik vanuit mijn ooghoeken ook de stilstaande vrachtwagen, die ik inmiddels bijna had bereikt, in de gaten hield. Toen die personenauto mij had ingehaald en vóór mij reed, hoorde ik plotseling een klap aan de rechterzijde van mijn truck. Ik zag toen dat mijn rechterbuitenspiegels kapot waren en aan de bedrading hingen te bungelen. Ik nam aan dat ik met mijn rechterbuitenspiegels de laadbak van de stilstaande vrachtwagencombinatie had geraakt. De steunen waaraan mijn buitenspiegels zijn bevestigd steken ongeveer 20 centimeter uit; de spiegels zelf zijn ongeveer 10 centimeter breed.
Ik had bij het naderen van die vrachtauto helemaal niemand in de buurt daarvan gezien. Dat het slachtoffer zich op dat moment al buiten zijn cabine bevond en dat hij door mijn combinatie geraakt is, kan wel aangenomen worden. Het is juist dat de weersomstandigheden ten tijde van het ongeval goed waren. Het wegdek was droog en ik had een goed uitzicht. De weg was kaarsrecht."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2007, voor zover inhoudende:
"De totale lengte van de trekker-oplegger-combinatie, die ik op 25 februari 2005 bestuurde, bedraagt 16,50 meter. Ik blijf erbij dat ik destijds te veel ben bezig geweest met een personenauto die mij inhaalde en vervolgens afsneed."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van het hierna omschreven ongeval hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij door ons het volgende is bevonden:
Datum en tijdstip van het ongeval: 25 februari 2005, omstreeks 15.00 uur.
Plaats van het ongeval: op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A73, rijrichting Nijmegen-Venlo (westbaan).
Dode: bij ons onderzoek is gebleken dat op 25 februari 2005 op de plaats van het ongeval is overleden:
[Slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats].
Lijkschouwing: de dood van [slachtoffer] voornoemd werd geconstateerd door de arts Mollen van het Mobiel Medisch Team.
Bij het ongeval betrokken:
1. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: DAF
kenteken: [AA-00-BB]
bestuurder: [verdachte]
2. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: Scania
kenteken: [CC-00-DD]
bestuurder: [slachtoffer]."
d. een schriftelijk bescheid, te weten een gewaarmerkt afschrift van een akte van overlijden, voor zover inhoudende:
"Overledene:
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornamen]
Plaats van geboorte:[geboorteplaats]
Dag van geboorte: [geboortedatum] 1935
Dag van overlijden: 25 februari 2005
Uur en minuut van overlijden:15.08."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 25 februari 2005 omstreeks 16.00 uur heb ik geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna beschreven verkeersongeval.
Beknopte ongevalsbeschrijving:
Bij het ongeval waren de volgende combinaties betrokken:
- voertuig, merk Scania, kenteken [CC-00-DD], met oplegger (merk Buca);
- voertuig, merk DAF, kenteken [AA-00-BB], met oplegger (merk Pacton).
Omschrijving plaats ongeval:
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de weg, Rijksweg A73, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Beers, in de gemeente Cuijk. De Rijksweg A73 was ter plaatse opgebouwd uit twee rijbanen. De rijbanen waren onderling gescheiden door een middenberm met geleiderails. Elke rijbaan bestond uit twee rijstroken en een vluchtstrook. De vluchtstrook was door middel van een ononderbroken witte streep gescheiden van de rijbaan.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk Scania
Ik trof op de linkerzijde van de oplegger diverse recente beschadigingen aan, met name aan de linkerachterzijde van de oplegger.
Eindpositie
Bovenstaande foto (niet weergegeven in het arrest) geeft de aangetroffen situatie en de eindpositie van de combinatie weer.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk DAF
Ik zag dat de rechterbuitenspiegels beschadigd waren. Tevens trof ik op de rechterzijde van de bedrijfsauto veegsporen aan. Op het achterste gedeelte van de huif van de oplegger trof ik een beschadiging aan. Op het achterste gedeelte van de oplegger trof ik delen van het slachtoffer aan. Op het moment van het onderzoek was de combinatie DAF met oplegger na het ongeval verplaatst.
Bepaling botsposities
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen werden de voertuigen zodanig tegen elkaar geplaatst dat duidelijk werd hoe de voertuigen met elkaar in aanraking waren gekomen.
Bovenstaande foto's (niet weergegeven in het arrest) geven weer op welke wijze de combinaties met elkaar in aanraking zijn gekomen.
Vermoedelijke toedracht
De bestuurder van de combinatie, merk Scania, met oplegger, had gereden over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. De bestuurder bracht zijn combinatie tot stilstand op de vluchtstrook. De rechterwielen van de combinatie stonden uiterst rechts op de vluchtstrook. Op het moment dat de bestuurder van de combinatie zich links naast zijn oplegger bevond, werd deze aangereden door de combinatie, merk DAF, met oplegger, die reed over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. Door de botsing zijn de rechterbuitenspiegels van de DAF zwaar beschadigd geraakt. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de combinatie DAF met oplegger de ononderbroken witte streep, die de scheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, had overschreden. Uit metingen is gebleken dat de afstand gelegen tussen de linkerbuitenzijde van de (toevoeging hof: linker-) luchtband van de oplegger (toevoeging hof: merk Buca) en de rechterbuitenzijde van de (toevoeging hof: rechter-) luchtband van de bedrijfsauto DAF ongeveer 36 centimeter bedroeg. Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in aanraking is gekomen met de rechterflank van de bedrijfsauto (toevoeging hof: merk DAF) en met de rechterachterzijde van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton). Bij het uitlezen van de tachograafschijf, in gebruik zijnde bij de bedrijfsauto, DAF met oplegger, bleek dat deze ten tijde van het ongeval daar had gereden met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur.
Metingen
Breedte vluchtstrook:3,05 meter
Breedte combinatie (Scania)2,60 meter
Afstand gelegen tussen de uiterste linkerzijde van de combinatie (Scania) en de uiterste rechterzijde van de rijbaan:0,45 meter
Afstand gelegen tussen linkerwielen combinatie Scania en de rechterwielen DAF ten tijde van het ongeval:0,36 meter
Bovenstaande foto (niet weergegeven in het arrest) geeft de onderlinge afstand tussen de stilstaande combinatie (toevoeging hof: Scania) en de bewegende combinatie (toevoeging hof: DAF) weer. De gemeten onderlinge afstand bedroeg 36 centimeter."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Uit het door mij gehouden onderzoek is gebleken dat het rechtervoorwiel van de DAF, op het moment dat deze in aanraking kwam met de linkerachterzijde van de oplegger van de stilstaande Scania, zich bevond aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep. Hierbij reed de rechterzijde van de gehele combinatie op het gedeelte van de vluchtstrook dat zich rechts naast de doorgetrokken streep bevindt. De mogelijkheid is aanwezig dat, op het moment van de aanraking tussen de rechterflank en het slachtoffer, het rechtervoorwiel van de DAF zich bevond op de doorgetrokken streep. Hierbij dient te worden vermeld dat, op het moment van de aanraking van de rechterflank van de DAF met het slachtoffer, de rechterwielen van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton) zich nog rechts naast de doorgetrokken streep bevonden moeten hebben."
g. de verklaring van de deskundige [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2007, voor zover inhoudende:
"Op grond van het door mij ingestelde onderzoek concludeer ik (...) dat niet slechts de door de verdachte bestuurde trekker, maar ook de door die trekker voortgetrokken oplegger zich kort voor en op het moment van het eerste botscontact (toevoeging hof: bedoeld wordt het botscontact, waarbij de door de verdachte bestuurde trekker, merk DAF, met de rechterbuitenspiegels in botsing kwam met de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger, merk Buca) met de rechterwielen aan de rechterzijde van de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevond. Ik leid dit af uit het gegeven dat niet alleen de rechterbuitenspiegels van de trekker, maar ook het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte aan de rechterachterzijde beschadigd is geraakt bij het passeren van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen. Aangenomen kan worden dat het zeildoek ter plaatse van de beschadiging in aanraking is gekomen met een van de sluithaken van de laadklep van de stilstaande oplegger. Dit is alleen mogelijk als de rechterwielen van de oplegger van de verdachte, toen de achterzijde daarvan op gelijke hoogte kwam met de achterzijde van de stilstaande oplegger, de ononderbroken witte streep overschreden hebben. Ik merk hierbij op dat ter plaatse van het ongeval een reconstructie heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de achterzijde van de trekker-opleggercombinatie van de verdachte naast de achterzijde van de stilstaande oplegger is geplaatst. Hierdoor kon worden vastgesteld dat de hoogte van de plaats, waar zich in het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte een scheur bevond, precies overeenkwam met de hoogte van de plaats waar zich op de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger van het slachtoffer de onderste sluithaak van de laadklep bevindt. (...) In aanmerking nemend dat de door de verdachte bestuurde trekker met de rechterbuitenspiegels in aanraking is gekomen met de linkerachterzijde van de laadbak van de stilstaande oplegger en dat vervolgens ook de door die trekker voortgetrokken oplegger met de rechterachterzijde in aanraking is gekomen met een van de op de achterzijde van de stilstaande oplegger bevestigde sluithaken van de laadklep, moet geconcludeerd worden dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte de stilstaande vrachtwagen in een zeer geringe hoek ten opzichte van die vrachtwagen gepasseerd is. Bovendien kan geconcludeerd worden, nu vastgesteld moet worden dat de door de verdachte bestuurde trekker met het rechtervoorwiel op/over de ononderbroken witte streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook heeft gereden op het moment waarop deze met de rechterbuitenspiegels in aanraking kwam met de stilstaande oplegger en dat vervolgens de door die trekker voortgetrokken oplegger eveneens in aanraking is gekomen met de stilstaande oplegger, dat, wanneer je de door de trekker-opleggercombinatie van de verdachte gevolgde lijn doortrekt, de trekker van de verdachte met het rechtervoorwiel nog op of over de ononderbroken witte streep reed op het moment waarop die trekker met het slachtoffer in aanraking kwam. De hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte ten opzichte van de stilstaande vrachtwagen reed, bedroeg slechts een paar graden. Gezien die hoek acht ik waarschijnlijk dat die trekker-opleggercombinatie, die kort voor en op het moment van het eerste botscontact de ononderbroken witte streep met de rechterwielen geheel of gedeeltelijk had overschreden, ten tijde van het eerste botscontact reeds een teruggaande beweging naar de hoofdrijbaan had ingezet. Ik ben er echter zeker van dat, op het moment van het botscontact tussen het slachtoffer en de trekker-opleggercombinatie van de verdachte, deze combinatie nog niet geheel terug was op de hoofdrijbaan. Ik leid dit af uit het gegeven dat de door de verdachte bestuurde trekker op het moment van het eerste botscontact nog met de rechterwielen op/over de ononderbroken witte streep reed en uit het gegeven dat ook de achterzijde van de door die trekker voortgetrokken oplegger met de achterzijde van de stilstaande oplegger in aanraking is gekomen. Gezien het feit dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte zich in een geringe hoek, maar in een rechte lijn, voorbij de stilstaande trekker-opleggercombinatie bewoog, acht ik het mogelijk dat de rechterwielen van de door de verdachte bestuurde trekker, op het moment waarop het botscontact met het slachtoffer plaatsvond, zich reeds op de rechterrijstrook, nabij de ononderbroken witte streep bevonden, maar dat geldt zeker niet voor de rechterwielen van de oplegger van de verdachte. Ik sluit dat uit op grond van de beschadiging van het zeildoek van de huif van die oplegger. (...) Op grond van de schade aan het zeildoek van de huif van verdachtes oplegger is het uitgesloten dat die oplegger ten tijde van het botscontact met het slachtoffer met de rechterwielen op de rijbaan gereden zou hebben. Ik acht het ook uitgesloten dat de rechterwielen van de oplegger zich op dat moment op de ononderbroken witte streep bevonden. Ik concludeer dan ook dat de rechterwielen van de oplegger zich over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevonden. (...) Ik stel nogmaals dat de schade aan het zeildoek van de oplegger van de verdachte alleen verklaard kan worden doordat de oplegger op het moment waarop die schade ontstond met de rechterwielen nog over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook reed. Hieruit kan worden geconcludeerd, gezien de geringe hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte reed, dat de oplegger ook ten tijde van het botscontact met het slachtoffer de ononderbroken witte streep nog overschreed en zich derhalve op de vluchtstrook bevond. Uitgesloten is dat de oplegger op dat moment reeds terug was op de rijbaan. (...) Door de luchtverplaatsing ten gevolge van de rijsnelheid wordt het zeildoek van de huif van een oplegger als die van de verdachte als het ware naar binnen gedrukt/gezogen. Omdat er bij een huifwagen als deze onder andere op de rechterachterhoek van de oplegger een staander staat, kan het zeildoek daar niet naar binnen worden gedrukt/gezogen. Hierdoor is het mogelijk dat alleen het achterste gedeelte van de huif van de oplegger van de verdachte in aanraking is gekomen met de sluithaak van de laadklep van de stilstaande oplegger. (...)"
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 25 februari 2005, rond 15.00 uur, reed ik over de Rijksweg A73 in de richting Cuijk. Ik zag dat voor mij een roodbruine vrachtwagen reed. Ik zag dat er een vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik kan me herinneren dat ik een man zag, die buiten de cabine van de vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik zag dat die man een beweging maakte om het portier dicht te doen. Ik zag dat die man dus min of meer tegen de lijn van de vluchtstrook, dus tegen de rijbaan, stond."
i. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2006, voor zover inhoudende:
"Ik begrijp dat u mij vragen wil stellen omdat ik volgens mijn verklaring bij de politie getuige ben geweest van een verkeersongeval, dat op 25 februari 2005 plaatsvond op de rijksweg A73 ter hoogte van Beers. Ik herinner mij dat het die dag erg druk was op de A73. Ik reed in mijn personenauto in zuidelijke richting. Ik reed op de rechterrijstrook. Voor mij reed een vrachtwagencombinatie. Ik vond dat die vrachtwagen vrij dicht tegen de vluchtstrook aan reed, met de rechterwielen zelfs aan de verkeerde kant van de doorgetrokken witte streep, dus op de vluchtstrook. Het is in mijn herinnering zoals ik hier nu zeg: de rechterwielen van de rijdende vrachtwagen bevonden zich op de vluchtstrook, net over de doorgetrokken witte streep heen. Ik kan niet zeggen over welke afstand de vrachtwagen zo reed. Ik reed als eerste auto achter die vrachtwagen. Ik wilde die vrachtwagen gaan inhalen, maar het duurde even voordat ik daarvoor de ruimte had. Gedurende die tijd reed ik achter de vrachtwagen, waarbij het mij opviel dat hij erg dicht tegen de vluchtstrook aan en zelfs op en over de witte streep reed. Op een gegeven moment zag ik rechts op de vluchtstrook een andere vrachtwagen staan. Ik zag dat er iemand aan de linkerzijde uit de cabine van die vrachtwagen klom. Ik zag dat die man uitstapte en de deur van de cabine dichtdeed. Toen ik dat zag gebeuren, reed ik nog achter de rijdende vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtauto, die voor mij reed, gewoon doorreed. Ik zag ook dat die vrachtwagen niet uitweek, maar gewoon in een rechte lijn bleef rijden. Enkele seconden nadat de man uit zijn cabine was gestapt en zijn portier had gesloten, zag ik hem door de lucht vliegen. Ik heb de rijdende vrachtwagen geen beweging zien maken naar links. Volgens mij is de vrachtwagen niet van zijn koers afgeweken. Het is juist dat ik heb verklaard dat de vrachtauto voor mij keurig recht reed en dat hij niet slingerde. Het viel mij namelijk op dat deze vrachtauto geen slingerende bewegingen maakte, wat andere vrachtauto's nog wel eens plegen te doen. Ik herinner mij dat de vrachtauto voor mij zó dicht tegen en op en over de doorgetrokken witte streep reed, dat ik dacht: "Waarom gaat hij niet meer naar links, zo meteen schept hij die man nog". Op dat moment was het al te laat, want toen vloog de man al door de lucht."
2.3.2. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging nog het volgende overwogen:
"In hoger beroep is van de zijde van de verdachte het verweer gevoerd, dat - voor zover al moet worden aangenomen dat het door de verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger), op het moment dat dat motorrijtuig in aanraking kwam met het slachtoffer [slachtoffer], op of over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook, heeft gereden - deze enkele verkeersfout niet oplevert de aanmerkelijke schuld die vereist is voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te meer niet indien in aanmerking wordt genomen dat de exacte plaats waar het slachtoffer zich op dat moment bevond niet vast staat, dat de trekker met oplegger van het slachtoffer dicht tegen de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook stilstond en dat de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger kort voor het ongeval werd ingehaald en afgesneden door een personenauto.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
(...)
Resumerend stelt het hof vast, dat de verdachte als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur, gedurende relatief lange tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook van de autosnelweg A73 en de daarnaast gelegen vluchtstrook, heeft gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde.
Gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur moet de verdachte geweten hebben dat de bestuurder van die vrachtwagencombinatie niet zonder noodzaak op de vluchtstrook van een autosnelweg zal zijn gestopt. De verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden, bijvoorbeeld voor het verrichten van een reparatie aan zijn voertuig. Als professioneel chauffeur moet de verdachte zich voorts bewust zijn geweest van de luchtverplaatsing, die veroorzaakt wordt door een zich met aanzienlijke snelheid voortbewegend betrekkelijk massief geheel als de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie en van het gevaar dat daardoor kan ontstaan, met name voor een nietig object als een mens, bij het op (te) korte afstand passeren van de stilstaande vrachtwagen.
Op grond van verdachtes verklaring, dat hij de stilstaande vrachtwagen voor het eerst had waargenomen toen hij nog ongeveer 500 meter daarvan verwijderd was en uitgaande van de rijsnelheid van de door verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie ten tijde van het eerste botscontact (82 km/u) berekent het hof de tijd, die is verstreken tussen verdachtes eerste waarneming van de stilstaande vrachtwagen en het moment waarop de door hem bestuurde trekker met oplegger daarmee op gelijke hoogte kwam, op 15 tot 20 seconden. Aangenomen kan worden dat de verdachte gedurende die tijd ruimschoots de gelegenheid had om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie, bijvoorbeeld door op de linkerrijstrook te gaan rijden of, wanneer het verkeer op de linkerrijstrook dat niet toeliet, toch in ieder geval op de rechterrijstrook zo veel mogelijk tegen de onderbroken streep tussen beide rijstroken te gaan rijden, teneinde de stilstaande vrachtwagen op zo ruim mogelijke afstand te kunnen passeren. Ook had de verdachte tijdig zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte bij de nadering van de stilstaande vrachtwagencombinatie geenszins adequaat heeft gehandeld. Integendeel, de verdachte is met onverminderde snelheid met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en zelfs over de ononderbroken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook blijven rijden, zodanig dat daardoor een botsing/aanrijding ontstond met de stilstaande vrachtwagen, waarvan de verdachte zich bewust was dat hij die naderde, en vervolgens met het zich op de vluchtstrook bevindende slachtoffer [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dusdoende niet de voorzichtigheid betracht die van hem verwacht mocht worden en derhalve aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. In dit verband merkt het hof nog op dat het, gelet op de waarnemingen van de getuige [getuige 1], de lezing van de verdachte, dat hij, vlak voordat hij op gelijke hoogte kwam met; de stilstaande vrachtwagen, door een inhalende automobilist werd gedwongen naar rechts uit te wijken, niet volgt.
Verdachtes verklaring, dat hij zich heeft gefocust op de inhalende personenauto en dat hij de stilstaande vrachtwagen vanuit zijn ooghoeken in de gaten heeft gehouden, acht het hof echter niet uitgesloten. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte niet de oplettendheid heeft betracht die in de gegeven situatie passend was, nu hij betrekkelijk langdurig niet voldoende - tevens - op de stilstaande vrachtwagen heeft gelet (naar eigen zeggen heeft de verdachte niet gezien dat het slachtoffer [slachtoffer] uit zijn cabine is gestapt, het portier heeft gesloten en zich in de uiterst smalle ruimte tussen de stilstaande vrachtwagen en de rechterrijstrook bevond, zoals door de getuige [getuige 1] wel is waargenomen). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden dat hij in het belang van de verkeersveiligheid te allen tijde oplettend is, ongeacht dat hij zijn aandacht op meerdere verkeerssituaties tegelijk zou moeten richten.
Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] niet heeft kunnen waarnemen, omdat het slachtoffer mogelijk onder de oplegger aan het kapotte spatscherm aan het werk was, kan dit de verdachte niet baten, reeds omdat de stelling niet aannemelijk is, nu gezien de zich in het dossier bevindende foto's van de stilstaande oplegger, de ruimte om onder de oplegger aan het kapotte spatscherm te werken, ontbreekt. Er van uitgaande dat het slachtoffer in ieder geval uit zijn cabine was gestapt en mogelijk aan het spatscherm boven de achterwielen van de oplegger aan het werk of naar die achterwielen op weg was, moet het slachtoffer zich op de vluchtstrook, tussen de rechterrijstrook en de linkerzijkant van de stilstaande vrachtwagen bevonden hebben.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het hof, met de eerste rechter, dat de verdachte zonder noodzaak aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer heeft deelgenomen. Van enige, niet aan hem te verwijten reden, waarom de verdachte de ononderbroken streep heeft overschreden en het slachtoffer niet heeft gezien, is niet gebleken. De verdachte valt derhalve schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
2.5. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld. De verdachte heeft als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 km per uur, gedurende langere tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de daarnaast gelegen vluchtstrook gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde. De verdachte had zich, gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur, moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden. De verdachte heeft 15 tot 20 seconden de tijd gehad om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie en had zijn combinatie tijdig meer naar links kunnen sturen of had zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen. De verdachte heeft zijn rijrichting te laat aangepast waardoor eerst zijn rechterbuitenspiegel de stilstaande oplegger links achter raakte, waarna het slachtoffer werd geraakt en ook de achterkant van de oplegger van de verdachte in aanraking kwam met de oplegger van de geparkeerde vrachtwagen.
2.6. Gelet op die vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.7. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 februari 2009.