ECLI:NL:HR:2009:BG9178

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10818
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake overschrijding redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 oktober 2006 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd tot twee jaar en tien maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het derde middel. Dit middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaar te verminderen.

De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken op 31 maart 2009. De Hoge Raad heeft geen grond gevonden voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, maar heeft wel de straf verminderd op basis van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

31 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/10818
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2006, nummer 23/001487-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaar.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaar en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 31 maart 2009.