ECLI:NL:HR:2009:BG9056

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03357 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatig handelen van de overheid in het kader van een buitenlandse veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Groningen. De zaak betreft een vordering van de Officier van Justitie tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een vonnis van het Landgericht te Osnabrück (Duitsland) tegen een veroordeelde, die op dat moment gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Ter Apel'. De veroordeelde heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.B. Schmidt. De Procureur-Generaal, Fokkens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat de Duitse autoriteiten onrechtmatig hadden gehandeld door gebruik te maken van onjuiste informatie in hun rechtshulpverzoek. De verdediging beriep zich op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, stellende dat er onrechtmatigheden waren in het voorbereidend onderzoek die niet meer gerepareerd konden worden, nu de strafzaak in Duitsland al was afgerond. De rechtbank oordeelde echter dat er geen belemmeringen waren die de inwilliging van het rechtshulpverzoek in de weg stonden, en dat de Duitse autoriteiten te goeder trouw hadden gehandeld.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank en oordeelde dat de exequaturrechter zich dient te baseren op de veroordeling door de buitenlandse rechter en niet kan ingaan op de vraag of er onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/03357 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 9 april 2008, nummer RK 08/117, omtrent een vordering van de Officier van Justitie tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een vonnis van 25 september 2007 van het Landgericht te Osnabrück (Duitsland) tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Ter Apel" te Ter Apel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel komt op tegen de verwerping door de Rechtbank van een gevoerd verweer.
2.2. De Rechtbank heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de Duitse autoriteiten bewust met gebruikmaking van aangedikte en onjuiste informatie een rechtshulpverzoek hebben gedaan, waarin werd gevraagd om nader onderzoek te verrichten naar veroordeelde. De op basis hiervan door de Nederlandse autoriteiten ingezette dwangmiddelen, zoals het plaatsen van peilzenders en het observeren van veroordeelde ter voorbereiding van de Duitse strafzaak, zijn daardoor onrechtmatig. De raadsman beroept zich op artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), nu zich volgens hem een onrechtmatigheid in het voorbereidend onderzoek heeft voorgedaan, welke niet meer gerepareerd kan worden, nu de strafzaak in Duitsland reeds is afgerond. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om op basis hiervan de straf in aanzienlijke mate te matigen. De rechtbank overweegt omtrent dit verweer het navolgende. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002, 580 alsmede in zijn beschikking van 21 december 2007, LNJ: BB5359, heeft de rechter zich in een geval als het onderhavige, te richten naar het volgende toetsingskader. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag - zoals hier het geval is - aan dit verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht. In het onderhavige geval doen zich naar het oordeel van rechtbank geen belemmeringen als hiervoor genoemd voor. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet ervan worden uitgegaan dat de Duitse autoriteiten alle terzake het verzoek relevante en correcte gegevens bij het verzoek hebben overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze gegevens in twijfel te trekken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 359a Sv zodat niet op basis hiervan tot strafvermindering zal worden overgegaan."
2.3. Het middel berust op de opvatting dat onrechtmatig handelen van de overheid in het kader van het onderzoek tegen de veroordeelde dat heeft geleid tot de buitenlandse rechterlijke beslissing, tot strafvermindering ingevolge art. 359a Sv dient te leiden. Die opvatting is onjuist, nu de exequaturrechter bij zijn beslissing dient uit te gaan van de veroordeling door de buitenlandse rechter. Het staat hem daarbij niet vrij te treden in de beoordeling van de vraag of zich onrechtmatigheden hebben voorgedaan in het voorbereidend onderzoek, omdat die beoordeling is voorbehouden aan de buitenlandse rechter. De rechtbank heeft het verweer dan ook terecht verworpen.
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 februari 2009.