ECLI:NL:HR:2009:BG8962
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bewezenverklaring van verkrachting en terugverwijzing naar het Gerechtshof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkrachting, maar heeft in cassatie verschillende middelen van verweer ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van drie middelen. Het eerste middel betrof een vermeende schending van artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering, omdat in het proces-verbaal van de terechtzitting niet was opgenomen dat de getuige haar zoontje op schoot had. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel tevergeefs was voorgesteld, aangezien over dergelijke verzuimen in cassatie niet kan worden geklaagd. Het tweede middel betrof een aanhoudingsverzoek dat niet gemotiveerd was behandeld door het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel feitelijke grondslag miste, omdat het proces-verbaal geen melding maakte van een dergelijk verzoek. Het derde middel betrof de onvoldoende onderbouwing van de bewezenverklaring van de verkrachting. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed, omdat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kon volgen dat de verdachte de handelingen had verricht zoals bewezen verklaard. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het bestaande hoger beroep.