ECLI:NL:HR:2009:BG8955

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijspraak in zaak betreffende onthouden van verzorging aan dieren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan verschillende dieren, waaronder paarden, pony's en honden, gedurende de periode van februari tot en met december 2004. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dat het verbiedt om aan een dier de nodige verzorging te onthouden.

Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de toestand van de dieren vóór 13 december 2004. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten door te concluderen dat de dieren gedurende de gehele tenlastegelegde periode in een slechte toestand verkeerden. De Hoge Raad stelde vast dat de bewoordingen van de tenlastelegging ruimte lieten voor de mogelijkheid dat de dieren op enig moment in die periode in die toestand verkeerden, wat niet door het Hof was erkend.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige lezing van de tenlastelegging en de noodzaak om de bewijsvoering in overeenstemming te brengen met de beschuldigingen die zijn geformuleerd.

De zaak is van belang voor de toepassing van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld in strafzaken waarbij dierenwelzijn in het geding is.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/10690
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2007, nummer 24/000875-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak van het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 primair tenlastegelegde feit - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouwe van de verdachte, mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
1.2. De raadsvrouwe van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat 's Hofs motivering van de vrijspraak van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde feit berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging en ook overigens onbegrijpelijk is.
2.2. Aan de verdachte is onder 2 subsidiair respectievelijk onder 3 subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van februari t/m december 2004, te Tjuchem, althans in de gemeente Slochteren, als houder van een of meer dieren, te weten 17, althans een aantal, paarden en/of pony's, aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft hij toen aldaar die paarden en/of pony's, welke te mager en/of ondervoed waren, althans in een slechte/matige conditie verkeerden, te weinig (voedselrijk) voedsel verstrekt en/of geen, althans onvoldoende (diergeneeskundige) hulp/verzorging verstrekt en/of doen verstrekken."
En dat:
"hij in of omstreeks de periode van februari t/m december 2004, te Tjuchem, althans in de gemeente Slochteren, als houder van een of meer dieren, te weten 7, althans een aantal, honden, aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft hij toen aldaar die honden, welke vermagerd waren, onvoldoende (voedselrijk) voedsel verstrekt en/of onvoldoende (diergeneeskundig) verzorgd."
2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Ten aanzien van de feiten 2 en 3 primair en subsidiair
Naar het oordeel van het hof bieden de resultaten van de door de dierenartsen Peutz, Schutrups en Van Goederen kort voor, respectievelijk kort na, de inbeslagname op 13 december 2004 verrichte onderzoeken voldoende grondslag voor het oordeel dat de 17 paarden en/of pony's en de zeven honden op dat moment te mager en/of ondervoed waren, respectievelijk vermagerd waren.
Voor de periode gelegen vóór 13 december 2004 is het hof van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de toestand van de dieren als hiervoor omschreven.
Derhalve ligt - mede gelet op de redactie van de tenlastelegging onder 2 en 3, telkens primair en subsidiair - ter beoordeling van het hof de vraag voor of de toestand waarin de dieren op 13 december 2004 verkeerden, kan worden toegeschreven aan het handelen van dan wel nalaten door verdachte op die datum.
Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de toestand waarin de paarden en/of pony's en de honden op 13 december 2004 verkeerden enkel kan zijn veroorzaakt door een gebrek aan voedsel en/of een onvoldoende geneeskundige verzorging op die 13e december 2004. Op grond daarvan kan naar 's hofs oordeel noch het onder 2 en 3 telkens primair, noch het onder 2 en 3, telkens subsidiair, tenlastegelegde feit, bewezen worden verklaard."
2.4. Art. 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren luidt:
"Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden."
2.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 37 Gezondheids-en welzijnswet voor dieren. Zij behelst telkens het verwijt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode als houder van de in die tenlastelegging genoemde dieren aan die dieren de nodige (diergeneeskundige) verzorging heeft onthouden. In dat verband behelst die tenlastelegging telkens een omschrijving van de toestand waarin die dieren verkeerden. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de redactie van die tenlastelegging dwingt tot de uitleg dat die dieren gedurende de gehele tenlastegelegde periode in die toestand verkeerden. Die uitleg is evenwel met die bewoordingen van de tenlastelegging niet te verenigen, omdat die bewoordingen immers de
mogelijkheid insluiten dat die dieren op enig moment in de tenlastegelegde periode in die toestand verkeerden (zulks ten gevolge van het onthouden van de nodige verzorging). Aldus heeft het Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten en de verdachte van iets anders vrijgesproken dan is tenlastegelegd. Voor zover het middel daarover bedoelt te klagen is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 februari 2009.