ECLI:NL:HR:2009:BG8779

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10521
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over devolutieve werking van hoger beroep en tardieve grief in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de onderlinge waarborgmaatschappij SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A. (SON) naar aanleiding van een geschil over een verzekeringsovereenkomst. [Eiser] heeft SON gedagvaard voor de rechtbank Groningen, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot schadevergoeding uit hoofde van een voorval dat zich voordeed met het motorschip m.s. '[B]'. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] gedeeltelijk toegewezen, maar SON heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het hof heeft in zijn eindarrest van 4 april 2007 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] afgewezen. Hierop heeft [eiser] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 februari 2009 geoordeeld dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de stelling van [eiser] over de beperking van het vaargebied een tardieve grief was, terwijl deze stelling reeds in eerste aanleg was aangevoerd. De Hoge Raad heeft de devolutieve werking van het hoger beroep bevestigd en het arrest van het hof vernietigd. De zaak is verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gereserveerd, waarbij de kosten aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 452,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de devolutieve werking van het hoger beroep en de noodzaak voor appelrechters om eerdere stellingen van partijen in overweging te nemen, ook als deze in een later stadium van de procedure worden herhaald. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op verzekeringsovereenkomsten en de interpretatie van contractuele bepalingen.

Uitspraak

27 februari 2009
Eerste Kamer
07/10521
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) beherend vennoot van de commanditaire vennootschap [eiseres 3] in liquidatie,
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2], in zijn hoedanigheid van (voormalig) beherend vennoot van de commanditaire vennootschap [eiseres 3] in liquidatie,
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
de onderlinge waarborgmaatschappij SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Eisers zullen gezamenlijk worden aangeduid als [eiser] en verweerster als SON.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres 3] (hierna ook: [eiser]) heeft bij exploot van 29 februari 2000 SON en Noordstad Bemiddeling B.V. (hierna: Noordstad) gedagvaard voor de rechtbank Groningen en gevorderd, kort gezegd,
a. te verklaren voor recht dat SON alle door [eiser] geleden en te lijden schade uit hoofde van het in de dagvaarding nader omschreven voorval krachtens de tussen [eiser] en SON gesloten verzekeringsovereenkomst dient te vergoeden; en
b. te verklaren voor recht - voor zover het gevorderde sub a wordt afgewezen - dat Noordstad aansprakelijk is voor alle schade welke [eiser] als gevolg van het hiervoor bedoelde voorval heeft geleden en nog zal lijden.
SON en Noordstad hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 juni 2001 de vordering onder a. toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft SON hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Na een tussenarrest van 28 januari 2004 en getuigenverhoren, heeft het hof bij eindarrest van 4 april 2007, kort gezegd, het vonnis van de rechtbank, voor zover tussen [eiser] en SON gewezen, vernietigd en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen SON is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot:
- vernietiging van het eindarrest van het gerechtshof Leeuwarden en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
- verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is een rederij van een of meer kustvaarders. SON is een onderlinge verzekeringsmaatschappij op het gebied van de scheepvaartverzekering. [A] B.V. (hierna: [A]) treedt op als bevrachtingsagent voor rederijen, waaronder [eiser], en verricht onder meer diensten voor rederijen ter bevordering van de totstandkoming van zeeverzekeringsovereenkomsten. Noordstad is een 100% dochtermaatschappij van SON en is agent voor SON op het gebied van de scheepvaartverzekering.
(ii) Sinds mei 1995 is [eiser] eigenares van het motorschip m.s. "[B]". De "[B]" is een ijsversterkt schip (ijsklasse 1A) en vaart met name in het Baltische gebied. Vóór de eigendomsverkrijging door [eiser] heette het schip "[C]". Blijkens een polis van 30 december 1994 was de "[C]" voor de eigendomsoverdracht aan [eiser] verzekerd bij SON. Het in de polis vermelde vaargebied betreft "Full European Trade". In de polis waren de hierna onder (vi) vermelde "Institute Warranties" als toepasselijk vermeld, echter met doorhaling van clausule 3.2. Ook voor de eigendomsoverdracht heeft de "[B]" vanaf 1995 steeds in het Baltische gebied gevaren.
(iii) Na verwerving door [eiser] van de "[B]" wenste [eiser] dat het schip verzekerd zou zijn bij SON. Door tussenkomst van [A] heeft [eiser] aan Noordstad daartoe een offerte gevraagd. Op 30 mei 1995 heeft Noordstad aan [A] een offerte gestuurd. Hierin staat onder meer vermeld dat het schip wordt ondergebracht "bij SON op haar condities, vaargebied Full European Trade". Een nadere omschrijving van het vaargebied of enige andere verwijzing naar reglementen of voorwaarden ontbreekt. Het op dat moment en tot 1 januari 1996 geldende reglement van SON bevat geen verwijzing naar algemene omschrijvingen van vaargebieden waarin dekking wordt verleend, doch verwijst (in art. 8 lid 1) naar de overeengekomen grenzen als vermeld in het voor het desbetreffende schip af te geven "certificaat".
(iv) Op 2 juni 1995 heeft [A], na de offerte aan [eiser] te hebben voorgelegd, aan Noordstad telefonisch medegedeeld dat de offerte werd geaccepteerd en opdracht gegeven de "[B]" overeenkomstig de offerte te verzekeren. Op diezelfde dag heeft [A] de opdracht per telefax bevestigd.
(v) Per brief van 7 juni 1995 heeft Noordstad, onder toezending van een aanvraagformulier verzekering zeevaart, bevestigd dat de "[B]" per 2 juni 1995 ter verzekering is ondergebracht. Deze bevestiging vermeldt onder meer, voor zover hier van belang, het volgende:
"Condities; kustvaartreglement Schepen Onderlinge Nederland; (...) vaargebied Full European Trade."
In voornoemd aanvraagformulier staat onder meer vermeld:
"de ondergetekende verklaart bekend te zijn en akkoord te gaan met en zich te onderwerpen aan de bepalingen van de desbetreffende verzekeringsreglementen van de maatschappij".
(vi) Op 19 oktober 1995 heeft [A] - door tussenkomst van Noordstad - de polis van SON ontvangen. Als vaargebied staat in de polis vermeld: "volgens aangehecht clausuleblad". Dit clausuleblad vermeldt onder meer:
"2. Trading area
Full European trade including Iceland, ... Canary and Cape Verde Islands (similar to area E2 Dutch Shipping Inspectorate), or held covered if pre-arranged at pro rata of an additional premium for trading elsewhere, subject to Institute Warranties.
3. Institute Warranties (Cl. 26)
(...)
3.2 Warranted no Baltic Sea or adjacent waters east of 15º E.Long.:
a. North of a line between Mo (63º 24' N.Lat.) and Vasa (63º 06' N.Lat.) between 10th December and 25th May b.d.i.
b. East of a line between Viipuri (Vyborg) (28º 47' E.Long.) and Narva (28º 12' E.Long.) between 15th December and 15th May b.d.i.
c. North of a line between Stockholm (59º 20' N.Lat.) and Talinn (59º 24' N.Lat.) between 8th January and 5th May b.d.i.
d. East of 22º E.Long and south of 59º N.Lat. between 28th December and 5th May b.d.i."
(vii) Op 1 januari 1996 is een nieuwe polis uitgebracht in verband met een wijziging van het eigen risico van [eiser]. Op deze polis staat vermeld: "Vorige polis en/of aanhangsels zijn hiermede vervallen". Het aan de polis gehechte clausuleblad bevat dezelfde tekst aangaande het vaargebied als vermeld op het bij de polis van 19 oktober 1995 meegestuurde clausuleblad.
(viii) Per 1 januari 1997 is de verzekeringsovereenkomst ongewijzigd met één jaar verlengd. Aangezien in de verzekering niets was veranderd en derhalve geen nieuwe polis werd afgegeven, heeft Noordstad een covernote gedateerd
25 februari 1997 opgemaakt ten behoeve van [eiser]. In deze covernote is ten aanzien van het vaargebied dezelfde bepaling opgenomen als in de polis van 19 oktober 1995, zij het dat geen tekst van de genoemde "Institute Warranties" is bijgevoegd.
(ix) Op 19 april 1997 heeft de "[B]" schade gevaren toen zij zich in de Baltische Zee bevond, en wel op de positie 63º 27'7 Noorderbreedte en 21º 30'9 Oosterlengte. Deze positie ligt buiten de grenzen van bepaling 3.2 van de hierboven vermelde "Institute Warranties".
(x) De kosten van reparatie zijn (voorshands) geschat op ƒ 845.000,--. Bij brief van 2 juli 1997 heeft SON aan [A] meegedeeld niet tot betaling van de schade over te gaan omdat de schade is ontstaan in een gebied dat van dekking is uitgesloten door de "Institute Warranties", die volgens SON op de tussen haar en [eiser] gesloten verzekeringsovereenkomst van toepassing zijn.
3.2.1 In dit geding heeft [eiser] aan haar hiervoor in 1 vermelde vorderingen ten grondslag gelegd dat zij met SON een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten waarin het vaargebied "Full European Trade" niet is beperkt. SON heeft daartegen aangevoerd dat de "Institute Warranties" deel uitmaken van verzekeringsovereenkomst, en dat de "[B]" schade heeft opgelopen in een positie die gelegen is buiten de in die "Institute Warranties" vermelde geografische en tijdgrenzen.
3.2.2 De rechtbank heeft de vordering onder a toegewezen, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Het hof heeft in zijn tussenarrest [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de voortdurende gemeenschappelijke bedoeling van partijen ten aanzien van de onderhavige overeenkomst was om clausule 3.2 van de "Institute Warranties" door te halen. In zijn eindarrest heeft het hof [eiser] niet geslaagd geacht in deze bewijslevering en daarom het vonnis van de rechtbank, voor zover tussen [eiser] en SON gewezen, vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft het hof de vorderingen afgewezen.
3.3 Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten van het onderdeel niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hetzelfde geldt voor onderdeel 2c van het middel.
3.4 Onderdeel 2a van het middel keert zich tegen rov. 8 van het eindarrest. Hierin heeft het hof geoordeeld dat, waar [eiser] in haar memorie na enquête stelt dat SON in haar zorgplicht is tekortgeschoten door na te laten eigener beweging onderzoek te doen naar het vaargebied van de "[B]", sprake is van een nieuwe grondslag (grief), die echter in een zodanig laat stadium van de procedure is opgeworpen dat daaraan zal worden voorbijgegaan. Het onderdeel voert terecht aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is. De gedingstukken van de eerste aanleg laten immers op de in het onderdeel vermelde plaatsen geen andere lezing toe dan dat de desbetreffende stelling door [eiser] al in eerste aanleg naar voren is gebracht.
3.5 Onderdeel 2b keert zich tegen rov. 9 van het eindarrest. Daarin oordeelt het hof dat, nu grief II slaagt omdat [eiser] het haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd, conform de polis tussen partijen geldt dat clausule 3.2 van de "Institute Warranties" niet is doorgehaald, en dat de primaire vordering van [eiser] daarop strandt. Het onderdeel voert terecht aan dat het hof de devolutieve werking van het appel heeft miskend door, na gegrondbevinding van grief II, te verzuimen de door de rechtbank onbehandeld gelaten grondslag van de vordering te behandelen, inhoudende dat SON [eiser] erop had moeten wijzen dat sprake was van een beperking van het vaargebied.
3.6 Onderdeel 2d is gegrond voor zover het voortbouwt op de onderdelen 2a en 2b, en behoeft voor het overige geen behandeling.
3.7 Nu SON de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 4 april 2007;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 452,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van SON op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 februari 2009.