ECLI:NL:HR:2009:BG7756
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in verband met overschrijding van de redelijke termijn en beoordeling van de strafbaarheid van hulp bij zelfbevrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, S., was gedetineerd en had een beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De Hoge Raad oordeelde over de vraag of het uitlokken van hulp bij eigen zelfbevrijding strafbaar is volgens artikel 191 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeerde dat voor een veroordeling op basis van dit artikel niet vereist is dat de zelfbevrijding daadwerkelijk is geslaagd. Het is voldoende dat de hulp bij de zelfbevrijding is verleend. De Hoge Raad verwierp de opvatting dat het uitlokken van hulp bij zelfbevrijding niet strafbaar zou zijn, en benadrukte dat het uitlokken van een ander om een strafbaar feit te begaan een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze van tien naar negen jaren en negen maanden, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, ook in het licht van de tijdsduur van de procedure.