ECLI:NL:HR:2009:BG7752
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Spinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Hoorplicht van getuigen in strafzaken en de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om getuige [getuige 1] te horen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het horen van deze getuige noodzakelijk was om de betrouwbaarheid van een andere getuige, [getuige 3], te toetsen. Het Hof had echter geoordeeld dat het horen van [getuige 1] niet noodzakelijk was, omdat deze getuige niet aanwezig was geweest bij de tenlastegelegde feiten en daarover niets uit eigen wetenschap kon verklaren.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had toegepast bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige. Volgens de Hoge Raad kan van het horen van een ter terechtzitting verschenen getuige slechts worden afgezien indien het Hof van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het Hof had deze overweging miskend door te stellen dat het verzoek niet noodzakelijk was.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht van getuigen in strafzaken en de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen.