ECLI:NL:HR:2009:BG7752

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12979
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht van getuigen in strafzaken en de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om getuige [getuige 1] te horen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het horen van deze getuige noodzakelijk was om de betrouwbaarheid van een andere getuige, [getuige 3], te toetsen. Het Hof had echter geoordeeld dat het horen van [getuige 1] niet noodzakelijk was, omdat deze getuige niet aanwezig was geweest bij de tenlastegelegde feiten en daarover niets uit eigen wetenschap kon verklaren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had toegepast bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige. Volgens de Hoge Raad kan van het horen van een ter terechtzitting verschenen getuige slechts worden afgezien indien het Hof van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het Hof had deze overweging miskend door te stellen dat het verzoek niet noodzakelijk was.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht van getuigen in strafzaken en de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/12979
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 juli 2007, nummer 21/004468-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie Haarlem" te Haarlem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van de opgeroepen en alsnog ter terechtzitting verschenen getuige [getui[getuige 1], een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt onder meer het volgende in:
"De bode deelt mede dat de opgeroepen getuige [getuige 2] is verschenen, maar dat niet zijn verschenen de opgeroepen getuigen [getuige 3] en [getuige 1].
(...)
De voorzitter deelt mede dat blijkt dat de getuige [getuige 1] is verschenen.
De raadsman van verdachte voert - zakelijk weergeven - als volgt het woord:
Ik verzoek het hof de getuige [getuige 1] te horen omdat ik daarmee de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 3] wil toetsen. [Getuige 1] was niet ter plaatse aanwezig.
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede dat:
- het hof afwijst het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen omdat dat naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is, aangezien [getuige 1] niet aanwezig is geweest bij de tenlastegelegde feiten en daarover niets uit wetenschap kan verklaren."
2.3. De volgende wetsartikelen, die op grond van art. 415 Sv mede van toepassing zijn in hoger beroep, zijn te dezen van belang.
Art. 287 Sv, dat luidt:
"1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder (...) c.
(...)"
Art. 288, eerste lid, Sv, dat luidt:
"De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in art. 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
(...)
c. redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad."
2.4. Van het horen van een ter terechtzitting verschenen getuige kan in een geval als het onderhavige dus slechts worden afgezien indien het Hof van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het Hof heeft dat miskend door te overwegen dat het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 1] wordt afgewezen nu "dat niet noodzakelijk is".
2.5. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Spinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 februari 2009.