8.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak met betrekking tot de vraag of de in de bewezenverklaringen genoemde informatie is aan te merken als 'staatsgeheim' in de zin van art. 98 Sr onder meer het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
'Staatsgeheim'
De verdediging heeft betoogd - kort samengevat - dat niet bewezen kan worden verklaard dat de in de tenlastelegging genoemde informatie is aan te merken als inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden dan wel als inlichtingen die van een verboden plaats afkomstig zijn en tot de veiligheid van de Staat in betrekking staan, zoals bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld - kort gezegd en voor zover hier van belang - het opzettelijk verstrekken aan of ter beschikking stellen van een niet gerechtigde derde van inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden en van inlichtingen die van een verboden plaats afkomstig zijn en tot de veiligheid van de Staat in betrekking staan.
Volgens artikel 80ter van het Wetboek van Strafrecht wordt onder 'verboden plaats' verstaan iedere plaats die als verboden plaats is aangewezen ingevolge de Wet bescherming staatsgeheimen.
Ter beantwoording van de vraag of een gegeven, afkomstig van de AIVD, een 'staatsgeheim' vormt of een inlichting van een verboden plaats afkomstig en tot de veiligheid van de Staat in betrekking staand als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht, zijn relevant - in willekeurige volgorde - het Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst-bijzondere informatie (Vir-bi), de Wet bescherming staatsgeheimen en de bepalingen van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002).
Artikel 1 van het Vir-bi luidt, voor zover hier van belang:
In dit besluit wordt verstaan onder:
- staatsgeheim: bijzondere informatie waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of zijn bondgenoten wordt geboden;
- rubriceren: vaststellen en aangeven dat een gegeven bijzondere informatie is en het bepalen en aangeven van de mate van beveiliging die aan deze informatie moet worden gegeven.
Artikel 5 van het Vir-bi luidt, voor zover hier van belang:
Staatsgeheimen worden als volgt gerubriceerd:
a. Stg. ZEER GEHEIM
indien kennisnemen door niet gerechtigden zeer ernstige schade kan toebrengen aan het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
b. Stg. GEHEIM
indien kennisnemen door niet gerechtigden ernstige schade kan toebrengen aan het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
c. Stg. CONFIDENTIEEL
indien kennisnemen door niet gerechtigden schade kan toebrengen aan het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
Artikel 1 van de Wet bescherming staatsgeheimen luidt:
Elke plaats in gebruik bij de staat of bij een staatsbedrijf kan ter bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat wordt geboden, door Ons als verboden plaats worden aangewezen.
Bij Koninklijke Besluiten van 25 augustus 1993 respectievelijk 24 februari 2003 zijn als verboden plaats aangewezen het bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (thans AIVD) in gebruik zijnde gebouw Dr. v.d. Stamstraat 1 te Leidschendam respectievelijk het bij de AIVD in gebruik zijnde gebouw 'Damsigt', linkertoren en aangrenzende helft van de laagbouw, Oosteinde 208 te Voorburg.
De wettelijke taak van de AIVD is vastgelegd in artikel 6, tweede lid, van de Wiv 2002. In de onderhavige zaak is onderstaand aspect van die taak in het bijzonder relevant:
"De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak:
a. het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;...".
Blijkens het ambtsbericht van het hoofd van de AIVD van 10 februari 2005 stelt die dienst zich op het standpunt dat in het licht van de in de Wiv 2002 opgenomen bepalingen betreffende de geheimhouding van gegevens van de AIVD, deze dienst zijn taak slechts effectief kan uitvoeren binnen een zekere mate van geheimhouding, te weten van het actuele kennisniveau, de bronnen en de werkwijze(n) van die dienst.
Voorts vermeldt dit ambtsbericht dat de AIVD-documenten 'Stand van zaken week 31', 'Telefoontapverslag 12 januari 2004', 'Observatieverslag 2 augustus 2004' en 'Telefoontapverslag 5 augustus 2004' betrekking hebben op lopende, zeer gevoelige operationele activiteiten van de AIVD in het kader van zijn wettelijke taakuitvoering ten aanzien van terrorismebestrijding.
Het hof is van oordeel dat in het kader van voormelde wettelijke taak van de AIVD ten aanzien van terrorismebestrijding het belang van de staat meebrengt dat het actuele kennisniveau, de (menselijke) bronnen en de operationele werkwijzen van de AIVD geheim worden gehouden en voorts dat informatie daaromtrent tot de veiligheid van de staat in betrekking staat.
Binnen dit toetsingskader zal het hof zelfstandig de vraag beantwoorden of de in de bewezenverklaringen genoemde informatie is aan te merken als 'staatsgeheim' of tot de veiligheid van de Staat in betrekking staand, zoals bedoeld in artikel 98, eerste respectievelijk tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De formele rubricering van de informatie als bedoeld in artikel 5 van het Vir-bi is in dit verband derhalve voor het hof niet van belang, nog daargelaten dat - zo neemt het hof waar - binnen de AIVD kennelijk niet op alle onderdelen consensus bestaat over de rubricering, zij het dat ten aanzien van alle AIVD documenten volgens die dienst in elk geval sprake is van staatsgeheimen. Een en ander brengt mee dat alle nadere verzoeken die betrekking hebben op de rubricering door de AIVD worden afgewezen als zijnde niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen beslissing.
Het hof is ter beantwoording van de vraag of de kwestieuze informatie is aan te merken als 'staatsgeheim' of als een inlichting tot de veiligheid van de Staat in betrekking staand aangewezen op de zich in het dossier bevindende teksten van 'Stand van zaken week 31' (feit 1) , 'Telefoontapverslag 12 januari 2004' (feit 2), 'Observatieverslag 2 augustus 2004' (feit 3) en 'Telefoontapverslag 5 augustus 2004' (feit 4), voor zover deze stukken in gecensureerde vorm bij ambtsbericht van de AIVD van 15 maart 2005 aan het dossier zijn toegevoegd, op de (ongecensureerde) tekst van het e-mail bericht van 10 april 2004 (feit 5), alsmede op de toelichtingen die door de AIVD op deze stukken zijn verstrekt, in het bijzonder zoals die zijn vervat in voormeld ambtsbericht van het hoofd van de AIVD van 10 februari 2005 en in het ambtsbericht van het plaatsvervangend hoofd van de AIVD van 28 december 2006, welk laatste bericht blijkens diens proces-verbaal van 29 december 2006 is geverifieerd door de landelijke officier van justitie terrorismebestrijding.
Het hof acht zich aan de hand van deze gegevens, in onderlinge samenhang bezien, voldoende in staat om de aard en het karakter van deze informatie te begrijpen en te beoordelen. Daartoe is het naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk om te beschikken over - of inzage te hebben in de geheel ongecensureerde versies van de informatie. In dit verband heeft het hof met zijn opdracht bij tussenarrest, strekkende tot het inwinnen van een nader ambtsbericht over de typering en over de duiding van het staatsveiligheidsbelang van de in de gecensureerde tekstgedeelten vervatte informatie, beoogd optimaal inzicht te verkrijgen in de aard en het karakter van de informatie. Alhoewel de AIVD met het ambtsbericht van 28 december 2006 (geverifieerd door de landelijke officier van justitie terrorismebestrijding) zich niet geheel naar de letter aan die opdracht heeft gehouden, heeft het hof aan de hand van de voorliggende teksten in samenhang met de toelichtingen van de AIVD in de ambtsberichten van 10 februari 2005 en 28 december 2006 in voldoende mate bedoeld inzicht verkregen. Dit brengt mee dat alle nadere verzoeken, die er direct of indirect toe strekken de inhoud van de gecensureerde tekstgedeelten in ruimere mate te doen onthullen, als niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen beslissing worden afgewezen, waarbij het hof voorts verwijst naar hetgeen in het tussenarrest omtrent de exclusieve competentie van de AIVD in deze is overwogen.
De verdediging maakt in het kader van haar verweren in deze een strak onderscheid tussen de gecensureerde en ongecensureerde tekstgedeelten van de gelekte documenten. Een zodanige onderscheiding miskent evenwel dat de gecensureerde gedeelten hun mogelijk staatsgeheime karakter ontlenen aan hun context met de niet-gecensureerde gedeelten, zodat de teksten in zoverre onsplitsbaar zijn. Het hof zal die teksten dan ook als één geheel in ogenschouw nemen. Voor heropening van het onderzoek om de verdediging in de gelegenheid te stellen het niet-geheime karakter van de niet-gecensureerde tekstgedeelten aan te tonen, zoals door de verdediging bepleit, is dan ook geen noodzaak aanwezig.
Met inachtneming van vorenstaande overwegingen zal het hof thans overgaan tot de beoordeling van de in de bewezenverklaringen vervatte informatie, als volgt.
'Stand van zaken week 31' :
Uit dit document, zoals dit zich bij de stukken bevindt, blijkt in het bijzonder dat daarin concrete onderzoeksresultaten worden vermeld met betrekking tot personen behorende tot een islamitische groepering, terwijl daarin ook melding wordt gemaakt van een bron van de AIVD. Volgens de aangifte van 29 september 2004 betreft dit document een onderzoek van de AIVD naar een groepering, welk onderzoek de naam 'Vuursche-onderzoek' draagt. Volgens de toelichting in het ambtsbericht van 28 december 2006 heeft dit document betrekking op lopende, zeer gevoelige operationele activiteiten van de AIVD in het kader van terrorismebestrijding en leidt openbaarmaking tot schade aan het belang van de Staat, omdat hiermee bekend wordt op welke wijze en naar wie of welke organisaties de AIVD onderzoek verricht en welke modus operandi van terroristische groeperingen bij de AIVD bekend is, en zicht wordt gegeven op de identiteit van een menselijke bron van de AIVD en met welke buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten de AIVD in dit kader samenwerkt.
'Telefoontapverslag 12 januari 2004':
Dit document betreft het verslag van een telefoongesprek tussen twee personen, die concrete informatie uitwisselen over personen en een instelling. Volgens de toelichting in het ambtsbericht van 28 december 2006 staan die twee personen vanwege hun activiteiten in de aandacht van de AIVD. Die activiteiten vinden volgens de dienst plaats in extreem Arabisch-nationalistisch kader en betreffen mogelijke financiering van terroristische groeperingen. Openbaarmaking leidt - aldus de toelichting - tot schade aan de belangen van de Staat, omdat hiermee bekend wordt naar wie of naar welke organisaties de AIVD onderzoek verricht.
'Observatieverslag 2 augustus 2004':
Dit document betreft een verslag van bevindingen met betrekking tot een observatie, waarin bewegingen van personen bij bepaalde panden worden beschreven en becommentarieerd. Volgens de toelichting in het ambtsbericht van 28 december 2006 betreft ook deze observatie een operationele activiteit van de AIVD in het kader van terrorismebestrijding en leidt openbaarmaking tot schade aan de belangen van de Staat, omdat hiermee het actueel kennisniveau van de AIVD bekend wordt gemaakt.
'Telefoontapverslag 5 augustus 2004':
Dit document betreft de uitwerking van een getapt telefoongesprek tussen twee personen, die over een zekere [M] spreken. Volgens de toelichting in het ambtsbericht van 28 december 2006 zijn deze twee personen betrokken bij een terroristisch netwerk in Nederland en leidt openbaarmaking van dit stuk tot schade aan de belangen van de Staat, omdat hiermee zicht wordt gegeven of kan worden gegeven aan leden van dat terroristisch netwerk in de identiteit van menselijke bronnen in hun kringen. Het bekend worden van die bronnen leidt tot het wegvallen van gegevens die van belang zijn voor de bestrijding van terrorisme, tot afschrikking van potentiële bronnen van de AIVD en risico's voor de veiligheid van die bronnen, aldus de toelichting.
'E-mail bericht van 10 april 2004':
In dit bericht waarschuwt de afzender de beoogde ontvanger voor het feit dat personen, met wie laatstgenoemde telefonisch contact heeft, in de belangstelling staan van de AIVD en dat die personen worden afgeluisterd in verband met radicaliseringtendensen in Nederland en internationaal terrorisme. Ook geeft de afzender informatie prijs over een afluisteroperatie van de AIVD en over de daarbij gebezigde werkwijze.
De in elk van deze stukken vervatte informatie biedt naar het oordeel van het hof telkens onmiskenbaar zicht op het actuele kennisniveau en/of de (menselijke) bronnen en/of de operationele werkwijzen van de AIVD, zoals ook (behoudens ten aanzien van het emailbericht van 10 april 2004) in het ambtsbericht van 10 februari 2005 is verwoord.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de in de bewezenverklaringen genoemde informatie is aan te merken als inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden en die tot de veiligheid van de Staat in betrekking staan, zoals bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht.
Met uitzondering van het e-mail bericht van 10 april 2004 is de in elk van voornoemde stukken vervatte informatie blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen afkomstig van de AIVD-burelen te Leidschendam/Voorburg, derhalve van een verboden plaats als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht.
Het in deze gevoerde bewijsverweer wordt dan ook verworpen, terwijl alle daarmee verband houdende verzoeken als niet noodzakelijk worden afgewezen."