3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting, in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de voor voorwaardelijk opzet benodigde wil op het gevolg - in casu de dood - heeft gehad en dat hij mitsdien van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaande feiten
Op 24 augustus 2006 heeft de verdachte rond 19.00 uur als bestuurder van zijn Opel Corsa een vriendin van hem opgehaald om naar de bar/dancing '[B]' in Noordwijk te gaan, waar tussen 20.00 uur en 22.00 uur gratis alcoholische drank werd geschonken. Rond 20.00 uur zijn zij daar aangekomen en de verdachte heeft in de loop van de avond tot omstreeks 23.00 uur diverse alcoholische consumpties genuttigd, naar eigen zeggen één biertje, een zoet alcoholisch drankje en zes mixdrankjes. Ook zijn vriendin heeft veel alcoholische dranken geconsumeerd.
Tussen 23.15 uur en 23.30 uur heeft verdachte genoemde locatie verlaten en is met zijn vriendin op weg gegaan richting Rotterdam.
Omstreeks 23.50 uur is de verdachte in Voorhout bij horecagelegenheid [A] gestopt, waar zijn vriendin naar binnen is gegaan en twee glazen bier heeft besteld. Vervolgens is de verdachte ook naar binnen gegaan. Door diverse getuigen is geconstateerd dat de verdachte en zijn vriendin duidelijk onder invloed van alcohol waren. Volgens de getuige [getuige 5] kon de verdachte niet meer normaal recht lopen en de getuige [betrokkene 2], één van de eigenaren van de horecagelegenheid, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte compleet laveloos was. Diverse aanwezigen hebben zowel de verdachte als zijn vriendin gewaarschuwd niet meer te gaan rijden dan wel bij de verdachte in de auto plaats te nemen. Zo heeft [betrokkene 2] bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de verdachte, die inmiddels met een glas bier achter het stuur in zijn auto was gestapt, achterna is gegaan, het portier van de auto heeft opengedaan en het glas uit de handen van de verdachte heeft gepakt, waarna hij de verdachte op duidelijke, niet mis te verstane wijze heeft gezegd niet te gaan rijden en dat hij anders de politie zou bellen. Vervolgens is ook [betrokkene 2], de broer van [betrokkene 2], volgens zijn zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, naar de auto waarin de verdachte inmiddels in slaap was gevallen, gegaan en heeft, nadat zijn op het raam tikken verdachte niet deed wakker worden, het portier opengetrokken, waarna hij de verdachte, aan wie hij direct zag dat hij stomdronken was, adviseerde zijn auto aan de kant te zetten en een taxi te regelen. Op de reactie van de verdachte dat hij zelf wel zou uitmaken of hij zou rijden, heeft ook laatstgenoemde Veenhof gezegd dat hij de politie zou bellen indien de verdachte zou gaan rijden. Deze verklaring van [betrokkene 2] wordt gesteund door die van [getuige 4] die Veenhof achterna is gegaan, steeds achter hem heeft gestaan en duidelijk heeft kunnen horen wat er werd gezegd. Ook op het moment dat de verdachte wederom het etablissement binnen was gegaan om zijn vriendin te halen, werd er volgens de getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [betrokkene 2] nogmaals tegen de verdachte en zijn vriendin gezegd dat ze niet moesten rijden. Hierop reageerde de verdachte, volgens de getuige [betrokkene 2], met de woorden:"Ik ga rijden en je leest het morgen wel in de krant" en zijn vriendin zei: "Ik doe niet voorzichtig, van mij mag het leven wel gevaarlijk zijn". De verdachte en zijn vriendin zijn vervolgens in weerwil van alle waarschuwingen in de auto gestapt en weggereden. Hierop is vanuit de horecagelegenheid de politie gebeld.
Naar aanleiding van deze melding, dat een zwarte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], uit de richting van Leiden zou rijden, waarvan de bestuurder onder invloed van alcohol zou zijn, zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 00.20 uur naar de N44 te Wassenaar gegaan. Na enige tijd zagen zij de verdachte met hoge snelheid passeren. Direct daarop zetten zij met hun opvallende surveillancevoertuig de achtervolging in en brachten hun voertuig voor de auto van de verdachte. Door middel van het goed zichtbare transparant op het dak van hun voertuig gaven de verbalisanten de verdachte een volgteken aan. Door één van de verbalisanten werd waargenomen dat de verdachte afstand nam en duidelijk snelheid verminderde; vervolgens kreeg hij het idee dat de verdachte zich aan de controle wilde onttrekken. Door met het surveillancevoertuig van links naar rechts te bewegen, werd getracht de verdachte te dwingen hen te volgen. Op het moment dat de verbalisanten de afslag Den Haag/Leiden opreden, zagen zij dat de verdachte plotseling hun volgteken negeerde, naar links uitweek, hen passeerde en rechtdoor reed in de richting van 's-Gravenhage.
De getuige [getuige 3] verklaart dat hij op de Benoordenhoutseweg te 's-Gravenhage - kort nadat hij eerst een donkerkleurige kleine auto bij de bushalte had zien staan, waarnaast een man een beetje op de rijstrook liep te zwalken, die hij waarschuwde door te seinen met groot licht en te claxonneren en vervolgens wist te ontwijken -, ineens door deze auto van verdachte met zeer hoge snelheid, boven de 100 km/uur, werd ingehaald. Vervolgens is de verdachte met nagenoeg onverminderd hoge snelheid de kruising met de Van Alkemadelaan c.q. het Willem Witsenplein opgereden, daarbij, blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 2], [getuige 6] en [getuige 1] en de bevindingen van de Verkeesongevals Analyse, het rood uitstralende verkeerslicht negerend.
Op het kruispunt is de verdachte in botsing gekomen met een Peugeot, die zojuist de kruising was opgereden en voornemens was linksaf te slaan in de richting van de Van Alkemadelaan, waardoor de Peugeot werd weggeslingerd en uiteindelijk tegen een gebouw tot stilstand is gekomen. Ten gevolge van de aanrijding zijn twee inzittenden van de Peugeot ter plaatse aan hun verwondingen bezweken en hebben de overige twee inzittenden zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook de verdachte en zijn vriendin zijn gewond geraakt.
Op basis van de Verkeersongevals Analyse is onder meer gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding een minimale (bots)snelheid had van 124 km/uur en dat de verdachte daaraan voorafgaand heeft gereden met een snelheid van minimaal 140 km/uur en maximaal 180 km/uur, terwijl vanwege wegwerkzaamheden op de Benoordenhoutseweg voor de verdachte een maximumsnelheid gold van 30 km/uur. Bij de verdachte is ongeveer twee uren en drie kwartier na het ongeval bloed afgenomen. Het resultaat van de bloedanalyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,76 milligram per milliliter bloed. Volgens apotheker-toxicoloog K. Lusthof heeft het bloedalcoholgehalte, gelet op het tijdsverloop tussen het tijdstip van het voorval en het tijdstip van bloedafname, op het tijdstip van het voorval hoogstwaarschijnlijk gelegen tussen 2,1 en 2,4 mg alcohol per ml bloed.
Verdachte
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2007 heeft verdachte wegens rijden onder invloed voorafgaand aan het ongeval reeds vijfmaal een transactie betaald en is hij tweemaal veroordeeld, de laatste keer nauwelijks anderhalve maand voor onderhavige aanrijding; bovendien heeft hij al tweemaal een cursus bij het CBR gevolgd waar hij heeft kunnen leren wat de gevolgen van het rijden onder invloed kunnen zijn. De verdachte heeft bij de verhoren door de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep steeds verklaard zich niets van het door hem veroorzaakte ongeval te herinneren. Ten overstaan van de politie heeft de verdachte op 27 augustus 2006 verklaard dat hij wel drie of vier keer is aangehouden voor het rijden onder invloed en dat zijn rijbewijs naar aanleiding daarvan twee keer is ingevorderd. Voorts heeft hij verklaard dat men met alcohol op sowieso niet in staat is om een auto te besturen. Bij de rechter-
commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij zich op 25 augustus 2006 na de benodigde alcoholische drank te hebben genuttigd, niet in staat voelde om een auto naar behoren te besturen en dat hij niet wist waarom hij toch is gaan rijden. Op 4 september 2006 heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij goed bekend is met de weg van Wassenaar naar 's-Gravenhage en dat hij op de hoogte is van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Voorts heeft hij verklaard dat hij autoberger van beroep is en derhalve weet wat snelheid kan veroorzaken alsook dat hij zich goed realiseert wat alcohol met hem doet en dat hij niet sterk genoeg is om zichzelf te weerhouden van het autorijden als hij alcohol heeft gedronken.
Verweer
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande naar voren komt dat de verdachte, die weet welke risico's verbonden zijn aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol en die kort voor het ongeluk nadrukkelijk en herhaaldelijk is gewaarschuwd niet verder te rijden en de auto te laten staan, desondanks met een hoeveelheid alcohol in zijn bloed van tenminste 2,1 milligram per milliliter bloed is gaan rijden. Hij is, nadat hij een als zodanig herkenbare politiewagen die hem wilde laten stoppen had weten te ontlopen, met zeer hoge snelheid een kruispunt opgereden dat hij niet mocht oprijden omdat het door een rood licht werd beschermd. Hij heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij andere weggebruikers, die niet rekenden op een dergelijk rijgedrag of die, zoals in dit geval, met groen licht een kruispunt overstaken, zou aanrijden en dodelijk zou treffen.
Het hof heeft in zijn overweging betrokken dat de verdachte niet alleen voor andere weggebruikers een dodelijk gevaar heeft geschapen, maar ook zichzelf en zijn vriendin die naast hem zat aan dat gevaar heeft blootgesteld; de weergegeven feiten laten geen andere conclusie toe dan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen. Voorts heeft het hof zich rekenschap gegeven van het uit het opsporingsonderzoek naar voren komende gegeven dat verdachte op het allerlaatste moment, enkele meters voor de botsing, geremd moet hebben. Een getuige heeft kort de remlichten zien oplichten en er is een remspoor aangetroffen. Voorzover de verdachte naar voren heeft willen brengen dat daaruit volgt dat hij - zij het op het laatste moment - er blijk van heeft gegeven dat zijn (voorwaardelijk) opzet niet op het doden van andere weggebruikers of zichzelf en zijn vriendin was gericht verwerpt het hof dit verweer: uit niets blijkt met welke bedoeling de verdachte in de laatste fractie van een seconde voor de botsing heeft geremd nu de verdachte zelf zich van de gehele loop der gebeurtenissen niets zegt te herinneren, terwijl remmen onder die omstandigheden geen positief effect meer kon opleveren. Het hof is van oordeel dat verdachte een potentieel dodelijke situatie had geschapen, welke hij op dat moment niet meer kon veranderen."