ECLI:NL:HR:2009:BG6551
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en vermindering gevangenisstraf na termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die werd bijgestaan door mr. J.F. van der Brugge. De Hoge Raad heeft op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in het cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd gekregen, maar de vraag was of hij ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien de termijnoverschrijding van de indiening van de schriftuur. De schriftuur was te laat ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar was vanwege een administratieve vergissing. De aanzegging was op 14 maart 2008 aan de verdachte in persoon uitgereikt, maar de raadsman was niet tijdig geïnformeerd over deze uitreiking.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte in zijn beroep kon worden ontvangen, ondanks de te late indiening van de schriftuur. Het middel dat door de raadsman was ingediend, kon echter niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verminderde deze naar drie jaren en zeven maanden. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van tijdige communicatie tussen de griffie en de raadsman, en hoe administratieve fouten invloed kunnen hebben op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke uitspraak in het strafrecht, met implicaties voor de rechtspraktijk en de behandeling van termijnoverschrijdingen.