ECLI:NL:HR:2009:BG6537

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10832
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn en niet inachtneming van art. 27.1 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950, was op 26 augustus 2003 in verzekering gesteld en op 29 augustus 2003 weer heengezonden. Het Hof had bij het opleggen van de gevangenisstraf nagelaten om artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in acht te nemen. Dit artikel vereist dat de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel gegrond was, omdat het Hof niet had voldaan aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze moest worden verminderd naar 22 maanden. Tevens werd bevolen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de gevangenisstraf.

Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een verdere vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden. De Hoge Raad concludeerde dat er geen andere gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak, en besloot tot de bovengenoemde aanpassingen in de strafmaat.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/10832
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2006, nummer 23/004742-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, met vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en het daarop in mindering brengen van de ondergane inverzekeringstelling en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr, nu het Hof bij het opleggen van de gevangenisstraf niet heeft bevolen dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
4.2. De stukken houden in dat de verdachte op 26 augustus 2003 in verzekering is gesteld en op 29 augustus 2003 is heengezonden. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. Het middel is dus gegrond.
De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden beloopt;
beveelt dat de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering heeft doorgebracht op deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 februari 2009.